[Pieter Jansz. Broek]
BROEK (Pieter Jansz.), een der vier Remonstrantsgezinde matrozen, die den aanslag op het leven van Maurits, Prins van Oranje, in 1623 aan den dag bragten. Zij waren door Hendrik Slatius aangenomen, om hem in eenigen aanslag ten dienste van het land, bij te staan, waarin zij bewilligden, zonder te weten waartoe, doch de geheimhouding, welke men jegens hen in acht nam, deed hen vreezen, dat er onder dien onbekenden aanslag welligt iets kwaads mogt schuilen; terwijl misschien ook het mild geven en rijkelijk beloven hen tot achterdenken bragt. Waarop zij besloten de zaak den Prins bekend te maken; was de aanslag goed, dan, meenden zij, zou de Prins er kennis van hebben en zij mogten het geld behouden en verdienen: was zij echter kwaad, dan hadden zij voor het ontdekken loon te wachten, of die niet omdekkende straf te vreezen. Hierop begaven twee hunner zich terstond naar het Hof, doch daar vernemende dat de Prins te Rijswijk was, gingen zij derwaarts en maakten hem bekend wat zij wisten. Waardoor dien roekelooze aanslag gelukkig werd verijdeld.
Broek werd, even als zijne drie medemakkers, door de Staten-Generaal, tot loon voor het aanbrengen, met zes honderd gulden beschonken, en een gagie van vijftien gulden ter maand, met verder voorschrijven aan alle Collegiën der Admiraliteit, dat men, uit hoofde van hunne dienst den Lande bewezen, ze voor alle anderen zou voorzien met de eerste scheepsambten, die open kwamen en waartoe zij bekwaam waren. De Prins schonk aan elk daarenboven eene medalje van goud, met zijne beeldtenis en wapen, waardig omtrent 80 gulden, met een verzilverd rapier.
Zie Brandt, Hist. der Reform. D. IV. bl. 911, 930, 942; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 456, 459 en 460.