Biscaye door drie Fransche oorlogschepen en twee kapers werden aangegrepen. Beiden verdedigden zich met moed, maar met dat ongelukkig gevolg, dat eerst Bontemantel sneuvelde en zijn schip zonk, en het schip van Broeder weldra volgde. Na twee uren op een stuk van het wrak te hebben rondgedreven, terwijl uit een Fransch voorbij zeilend schip, dat hem en zijne lotgenoten niet wilde redden, zelfs nog op hen geschoten werd, had Broeder het geluk van door een ander Fransch oorlogschip, onder bevel van den Ridder de Sangris, te worden ingenomen, dat hem te St. Jean de Luz opbragt. Hij had het genoegen te zien, dat slechts eene ledige buis van alle de koopvaarders genomen was, terwijl ook het grootste der Fransche oorlogschepen doornageld was te gronde gegaan, en de twee anderen zich niet dan met moeite boven water konden houden.
Uit zijne krijgsgevangenschap teruggekeerd, werd hij benoemd tot Bevelhebber van het schip Grijpskerke, van 40 stukken, waarmede hij onderscheidene koopvaardijvloten geleidde. Doch op eene reis met 90 koopvaarders uit de Soud vertrokken met Hogenhoeck en du Pon, werd hij op de hoogte van Doggersbank, den 15den November 1692, door vier Fransche Koningsschepen, onder Jéan Bart aangetast. Bart legde Broeder zelf aan boord, doch werd zoo ontvangen dat hij moest afhouden. De beide andere Kapiteinen hielden zich even kloek en de koopvaarders weerden zich, zooveel zij vermogten. Den volgenden dag werd het gevecht hervat, ofschoon het enteren den vijand werd belet, werd het schip van du Pon, door het verlies van zijnen Kapitein, en een hevigen brand tot de overgave gedwongen. Broeder hield zich even dapper tot bij zelf door een kogel getroffen omkwam. Maar zijn Luitenant Willinck wist het schip te behouden en de vijand af te weeren; Kapitein Hoogenhoeck kweet zich getrouw van zijnen pligt en de vijand kon slechts tien of twaalf koopvaarders magtig worden, de overige kwamen veilig binnen.
Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 407, 435, 469, 509, 565, 593, 686, 714, 911, 933, 974; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XVI. bl. 177; Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. XVI. bl. 65 en 66; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Engelberts Gerits, Neêrl. Heldend. ter zee, bl. 296-238, 300-302.