Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Frans van der Breggen Cornelisz]BREGGEN (Frans van der) Cornelisz. zoon van Cornelis van der Breggen en van Elisabeth Konijnenburg, geboren te Leiden den 1sten November 1783, waar zijn vader Koopman in Drogerijen was, werd, na de Hoogeschool in zijne geboortestad te hebben bezocht den 19den April 1806 tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd, na het verdedigen van eene verhandeling over het veelvuldig gebruik der braakmiddelen in de geneeskundeGa naar voetnoot(1). Nu vestigde hij zich als Geneesheer te Amsterdam, doch werd, den 29sten September 1817, tot Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Doorluchtige school aldaar aangesteld, welken post hij aanvaardde met eene redevoering Over den eenigen weg, dien men, naar de tegenwoordige vorderingen der Geneeskunde, behoort in te slaan, zoowel om den geschikten Kunstenaar te vormen, als om de kunst zelve uit te breidenGa naar voetnoot(2). In 1837 werd hij bovendien benoemd tot Lid der Provinciale Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt in Noord-Holland, zitting houdende te Amsterdam, doch weinige jaren later gevoelde hij zich door eene slepende ongesteldheid aangetast, die zoodanig toenam, dat hij zich in 1842 genoodzaakt zag zijne geneeskundige praktijk neder te leggen. Het genoegen dat hij mogt scheppen uit de menigvuldige blijken van deelneming aan den dag gelegd toen hij, den 24sten November van dat jaar, den vijf en twintigsten verjaardag der aanvaarding van zijn Hoogleeraarschap mogt vieren, was dan ook van korten duur, want reeds den 3den Februarij daaraanvolgende was hij ontslapen. Hij had bij zijne echtgenoote, Wilhelmina Augusta Catharina Baronesse Lochmann von Konigsfeldt, twee zoons en twee dochters verwekt. Een waardig leerling uit de school van Nicolaas Paradijs zijnde, toonde hij reeds vroeg, dat hem de uitbreiding zijner wetenschap in Nederland na aan het hart lag. Ofschoon hoogen eerbied voor den geest der Hippocratische school hem door zijnen grooten leermeester ingeboezemd, in zijne schriften en in de praktische uitoefening van zijne kunst onmiskenbaar doorstraalde, zoo was hij evenwel steeds bereid nieuwe stelsels te onderzoeken, welke bij onze naburen werden gesticht. Hij deelde ze te gepaster tijd aan zijne landgenooten mede, en hield daardoor velen terug van zich blindelings over te geven aan hetgeen schitterde, maar niet altijd proefhoudend bleek te zijn. | |
[pagina 1276]
| |
Toen in het begin van zijne loopbaan het Brownianisme ook tot onze vaderlandsche artsen was doorgedrongen, waarschuwde hij tegen die onbesuisde stelselzucht, welke den weg afsluit der ervaring, waarop wij aan den hand der natuur zoo weldadig geleid worden. Met dat oogmerk gaf hij de inleiding van een grooter werk van Hecker, die Kunst, Krankheiten zu heilen uit, onder den titel: De Geneeskunde op hare wegen tot zekerheid, of de theoriën, stelsels en geneeswijzen der artsen, sedert den leeftijd van Hippocrates tot in onze dagen. Amst. 1809 8o, een werkje, dat zeker nut gesticht heeft en in 1829 eene tweede uitgave mogt beleven, vermeerderd met de nieuwste stelsels in de geneeskunst, beoordeeld door G.A. Richter, uit het Hoogduitsch vertaald door A. van Erpecum. Later deelde hij met het zelfde doel, uit het Fransch, eene verhandeling mede getiteld: Broussais, zijne leer, hare gevolgen en het eindelijk lot, dat haar te wachten staat. Amst. 1829. gr. 8o. Bij dat onderzoek van de onderscheidene stelsels in de Geneeskunde keurde hij alle stelselzucht en het verlangen, om daaraan alles op te offeren, ten sterkste af In dien geest was het ook, dat van der Breggen gaarne aan zijne landgenooten mededeelde wat hij goeds op vreemden bodem vond. Onderscheidene kleine schriften werden zoo door hem met aanteekeningen en aanmerkingen vergezeld, afzonderlijk medegedeeld of in Tijdschriften geplaatst. Nog op het laatst van zijn leven gaf hij met eene inleiding uit: R. d'Amador, de ontleedkundige ziektekunde, hare strekking en grenzen en den algemeenen invloed dien zij op de geneeskunde uitgeoefend heeft. Amst. 1839. gr. 8o. Het meeste evenwel trokken hem de schriften aan, waarin de geest van Hippokrates doorstraalde. Nog in zijne laatste levensjaren, toen reeds zijn door langdurige ongesteldheid ondermijnd ligchaam hem noodzaakte de geneeskundige praktijk, die hij zoo lang en met zoo veel ijver had uitgeoefend, vaarwel te zeggen, toen was het, dat hij, bij gelegenheid van zijne vijf en twintigjaren volbragte dienst als Hoogleeraar te Amsterdam, in de Nederduitsche taal, in het licht gaf: De inwijdingsrede van Herman Boerhave, ter aanprijzing van de beoefening der Hippocratische leere, als een dankbaar offer, zoowel aan den Vader, als aan den Hervormer der geneeskunde. Amst. 1843. gr. 8o. De zelfde man, die van elders tot ons bragt, wat hij voor Nederland nuttig oordeelde, handhaafde ook onze eer bij vreemden. Daarvan was de plegtige rede getuigen in 1813 door hem te Amsterdam gehouden ter vereering van de nagedachtenis des alom beroemden Andreas BonnGa naar voetnoot(1); en hoe hij Neêrlands eer bij vreem- | |
[pagina 1277]
| |
den wenschte te handhaven bleek nog kort voor zijn overlijden in zijn Schreiben an Dr. Oppenheim, Herausgeber der Zeitschrift für die gesammte Medicin in Hamburg: welk opstel door hem in het Hoogduitsch tegen zekeren Varrentrap gerigt was, die onze geneeskundige en daarmede verwante inrigtingen, op eene reis naar Engeland, Holland en België, met die oppervlakkigheid had beoordeeld, waarmede dit doorgaans pleeg te geschieden. Behalve de hierboven reeds door ons vermelde geschriften zagen nog van zijne hand het licht: A.F. Hecker, De Natuur en geneeswijze der rotkoortsen beschouwd en over de geneeswijze der koortsen in het Algemeen; uit het Hoogduitsch, Amst. 1810. 8o. A.F. Hecker, de Zenuwkoortsen beschouwd, zoo als zij in Berlijn in 1807 heerschten, naar het Hoogduitsch. Amst. 1810. 8o. A.F. Hecker, Onderzoek omtrent de raauwheid, koking en ziektescheiding in den geest der Ouden, uit het Hoogduitsch. Amst. 1812. 8o. Feestviering ter huldiging van E. Jenner en verheffing der Koepokinenting den 4den Mei 1823. Amst. 1823. 8o, met het portret van Jenner. Brief aan A. Capadose. Amst. 1823. 8o. Bedenkingen over het zien der Slaap- of nachtwandelaren, alsmede over het dierlijk magnetismus. Amst. 1828. 8o. Overzigt der geneesmiddelen, gerangschikt naar derzelver natuurlijke, en voor de praktijk meest geschikte verdeelingen. Amst. 1830. Bijdragen tot bevordering van de kennis aangaande den aard der verschijnselen, de vóórkoming en de behandeling der cholera. tweede druk. Amst. 1831. 2 stukken. 8o. Bijvoegsel op die Bijdragen. Amst. Wenken voor het niet geneeskundig publiek, met opzigt tot de cholera. Amst. 1831. 8o. Aanteekeningen over de scarlatina door J.A. Wendt getoetst aan eigen ervaring. Amst. 1837. 8o. Geneeskundige bijdragen van gemengden inhoud. Amst. 1842. 8o, eerste gedeelte. Over het onwettige en op het Akademisch praerogatief inbreuk makend voorstel, om in de vakken der geneeskunde gegradueerde of gepromoveerde Doctoren aan een nader examen door eene daartoe aan te stellen Staats-Commissie te onderwerpen, gepaard met eenige andere aanmerkingen briefsgewijze medegedeeld aan Dr. J.A. Arntzenius. Amst. 1842. 8o. Ook deed van der Breggen zich als een voornaam voorstander der kunsten kennen, door het met vlijt bijeen brengen van eene uitgebreide verzameling van moderne schilderijen. Geen wonder, dat dusdanig een man door onderscheidene geleerde genootschappen werd uitgenoodigd om hun Lidmaatschap | |
[pagina 1278]
| |
te aanvaardden, zoo werd hij in 1830 Lid van het Geneeskundig genootschap te Brussel; en in 1839 van het genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam, en in 1842 van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Zijn portret gaat in prent uit gegraveerd door H.J. Backer in folio, door W. van Senus in 8o.
Zie D.J. van Lennep, Ill. Amstel. Athenaei Memor., pag. 222, 258, 285; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken, bl. 82-237; het supplement op dat werk, bl. 21, 54; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; (Brinkman), Alphab. Naaml. van Boeken, bl. 19, 101; Algem Konst en Letterb. 1817, D. II. bl. 387, 1830, D. I. bl. 177, 1837, D. II. bl. 385, 1839, D. II. bl. 300, 1842, D. I. bl. 194-198, D. II. bl. 386, 430, 1843, D. I. bl. 31 en 82 en vooral Programma van het Provinc. Utr. Genoots. 1843, bl. 12-15, dat wij hier grootendeels gevolgd zijn. |
|