[Lancelot van Brederode]
BREDERODE (Lancelot van), een kleinzoon van Reinoud III van Brederode en zoon van Artus van Brederode, die in 1592 als Raadsheer te 's Gravenhage overleed, en van Adriana van der Laan, was een voornaam Regtsgeleerde en ijverig liefhebber der vrijheid. In het jaar 1613 werd hij tot Raad van den Hove van Holland aangesteld, door of namens de Ridderschap, dit ontmoette eenigen tegenstand bij de steden. Hij nam het ambt waar met grooten lof, doch geraakte in 1619 in merkelijke ongeegenheid. De Remonstranten te vervolgen stond hem tegen. Hij wilde dus hiertoe geenszins medewerken, men schorste hem in zijne dienst, en ontsloeg hem later in 1620 geheel en al.
Brederode was mede zeer ervaren in het stuk der Godgeleerdheid; waarschijnlijk was hij daarin onderwezen door Dirk Volkertszoon Coornhert, die gehuwd was aan de zuster van zijns vaders moeder.
Zie Brandt, Hist. der Reform. D. III. bl. 765, 770, 771. D. IV. bl. 202-209; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 391 en 392; Kok, Vaderl. Hist., eerste tafel der natuurl. afstamm. der Brederoden; Scheltema, Staatk. Nederl.