Brederode, ziende dat hij tegen de overmagt der Kabeljaauwschen, die het geluk in alles medeliep, niets vermogt, vond raadzaam zich aan het gevaar te onttrekken; hij begaf zich derhalve met zijne gemalin, de erfdochter van den Heer van Werven in Vlaanderen, in 1450 naar Rome, ter bijwoning van het jubelfeest, en overleed kort na zijne terugkomst, in zeven en vijftigjarigen ouderdom, aan de pest, in zijn huwelijk geene kinderen verwekt hebbende.
Zie Velius, Chronyk van Hoorn, bl. 50; van Goudhoeven, de Oude Chron. van Holl., bl. 121; Heemskerk, Batav. Arcad., bl. 214; (Brandt en Centen), Hist. van Enkhuisen, D. I. bl. 21; Vossius, Hist. Jaerb. van Holl. en Zeel., bl. 581, 598, 662, 682-684; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 887; Kok, Vaderl. Woordenb.; van Mieris, Nederl. Vorst., D. I. bl. 40; Boomkamp, Alkmaar en zijne Geschied., bl. 13-15; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 439, 442, 483; Scheltema, Staatk. Nederl.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 73, 106; Sprenger van Eyk, de Fakkel, 14e Jaarg. bl. 19; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. II. bl. 458, 474, 479, 510, 515.