schip op de Geldersche kust, en zette het op strand. Bredenbach en de zijnen, 's morgens ontwakende, zochten te vergeefs het schip vlot te krijgen, en werden alzoo door de Gelderschen omsingeld, gevangen genomen, en ten getale van 26 naar Slooten gebragt, waar Bredenbach en een zijner gezellen, wegens het schenden van den vroeger gedanen eed, onthoofd en elk op een rad gezet werden; doch de overigen bragten er het leven af.
Zie Slichtenhorst, Geldersche Geschied., bl. 355; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 600.