[Jacob de Brauw]
BRAUW (Jacob de), Ridder, Heer van de Ketel, zoon van Jan de Brauw en Martina Huyssen, geboren te Tholen in 1604, zette zich, na aan de Hoogeschool te Leiden tot Meester in de Regten te zijn bevorderd, als Advokaat te Rotterdam neder, waar hij grooten roem inoogstte en veel geld won. De belangen van het huis van Oranje toegedaan, werd hij in 1672 Lid der Vroedschap en in 1676 Burgemeester der stad zijner inwoning. Hoe hoog bejaard ook, was hij destijds aldaar een man van groot gezag en invloed, en werd in onderscheidene staats-commissiën tot binnenlandsch bestuur gezonden. Vroeger was hij door den Koning van Engeland Ridder geslagen.
Hij overleed in 1680 en was gehuwd aan Philippota Muys van Holy bij wie hij twee zonen en drie dochters verwekt had.
Zijn geslachtswapen bestoud in een schild van sinopel, met een wiel van goud; op het schild een vooruitstaande helm, gekroond, geboord, getralied en gesierd van keel en tot helmteeken de kop en hals van een hert, in zijne natuurlijke kleur, geplaatst en fasce; voorts met zijn helmdekken van Sinopel en goud.
Zie Scheltema, Staatk Nederl., D. I. bl. 160, D. II. bl. 570; uit familiepapieren aangevuld.