Hier werd hij inzonderheid opgeleid tot de kennis der Godgeleerdheid en de Predikdienst, bedienende zich ten dien einde voornamelijk van het onderwijs van den Hoogleeraar Willem van Irhoven. In 't jaar 1749 werd hij Proponent en ten volgende jare als Predikant beroepen in de Hervormde gemeente te Watergang, onder de Classis van Edam. Nog geen twee jaren stond hij daar, toen hij beroepen werd naar Vlissingen. Hier werd Brahé in October 1775 overvallen van eene beroerte, waardoor hij buiten staat gesteld werd, om zijne ambtsbezigheden waar te nemen; diensvolgens werd hem het Emeritaat toegestaan, waarvan hij echter geen genot had, daar hij reeds den 5den Julij 1776 overleed. In eerste huwelijk had hij Maria Katharina Ligthart, die hem een zoon naliet, welke in jeugdige leeftijd overleed. Ten jare 1754 trad hij in een tweede huwelijk, met Anna Kornelia Evertsen, uit welken echt hij twee zonen en eene dochter won.
Brahé was een man van zeer groote bekwaamheden. Bij zijne uitgebreide kundigheden in de Talen en Godgeleerdheid, was hij mede een welsprekend redenaar en beoefende de Dichtkunst, hoewel hij daarin geen zeer hooge vlugt nam. Onderscheidene Dichtstukken zijn met en zonder zijnen naam in druk gegeven. Hij was in 1753 een der eerste Oprigters van 't Vlissings Dichtlievend Genootschap: Tenues conamur grandia en Lid van verschillende Dichtgenootschappen. In het jaar 1769 werd Brahé Lid en tweede Secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, van hetwelk hij een der Oprigters was en in het eerste deel van wiens verhandelingen, men een zeer fraai stuk van hem aantreft, genaamd:
Salomo's Kroonregt verdedigt; en Adonia, Abjathar en Joab wegens hoog verraad gestraft.
Bekend zijn de geschillen onder de Godgeleerden, bijzonder der Classis van Walcheren, over de leer der Regtvaardigmaking des zondaars voor God uit en door het Geloof. Brahé had hiertoe aanleiding gegeven, door het ten jare 1758 uitgeven, van: Aanmerkingen over de vijf Walchersche Artykelen, welke benevens de gewone Formulieren van eenigheit, in die Classis geteekend worden. Middelb. 1758, waarin hij beweerde: dat de Regtvaardigmaking ging voor het Geloof, en dat het Geloof alleen was het middel waardoor de Geregtvaardigde van zijne Regtvaardigmaking verzekerd werd. Hiertegen verzette zich bij schrifte Pieter Boddaert, Griffier van de Admiraliteit in Zeeland, en Augustus van der Sloot, Predikant te Middelburg, terwijl anderen de verdediging der leere van Brahé op zich namen. Deze geschillen rezen zoo hoog, dat de Staten van Zeeland zich genoodzaakt vonden, bij besluit van 13 September 1761, er in te voorzien en een einde te maken aan dezen twist.
Behalve die Aanmerkingen over de vijf Walchersche Artykelen, heeft Brahé nog geschreven: