Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem van Braam]BRAAM (Willem van), gesproten uit het zelfde geslacht als de voorgaande en zoon van François Thomas van Braam en van Anna Helena van Rijssel, geboren den 10den November 1732 te Werkhoven, in de provincie Utrecht, waar zijn vader destijds Scholtus en Gaardermeester was, begaf zich ruim twaalf jaren oud, reeds in zeedienst en werd in 1745 aangesteld als Adelborst bij de Admiraliteit van Amsterdam; voorts in 1748 tot Luitenant, in 1756 tot Kommandeur, en in 1762 tot Kapitein. In zijne drie eerste posten deed hij acht reizen ten oorlog en daarna, tot 1770 vier reizen naar Oost-Indië en China. In alle welke togten hij zoo de Oost Indische Compagnie als den Staat met bijzonderen roem gediend heeft, waarvan ten bewijs strekt, dat hij, in het jaar 1763 als Kommandeur van de retourvloot in het Vaderland | |
[pagina 1136]
| |
teruggekeerd, met eenen gouden medailje, hangende aan eene keten van het zelfde metaal door de Maatschappij begiftigd werd. Sedert 1771 kommandeerde hij drie Oorlogsfregatten. Met het laatste, de Alarm genaamd, hernam hij in 1778 van de Engelschen het schip van Hylke Obles, van Oleron naar Duinkerken bestemd, en bragt het met zes Engelschen, die zich aan boord bevonden, behouden in Texel binnen. Vervolgens bekwam hij in 1780 het bevel over het schip de Admiraal Piet Hein van 56 stukken, waarmede hij den 5den Augustus 1781 den slag op Doggersbank bijwoonde. Als wanneer hij den driedekker de Prinses Amalia van 96 stukken tot zijne tegenpartij had; welk schip, niettegenstaande zijne groote overmagt, door van Braam allerdeerlijkst gehavend werd; terwijl de Kapitein Macartny sneuvelde. De Admiraal Piet Hein was niet minder geteisterd en ter naauwernood het gevaar ontkomen; hebbende, door de menigte grondschoten, onderscheidene voeten waters in het hol gekregen. Dan het voorzigtig en kundig bestuur van den Bevelhebber behield het schip, door binnen in het ruim de gevaarlijke plaatsen op te zoeken en de gaten te stoppen; iets hetwelk buiten boord met veel moeite zou zijn vergezeld zoo niet onmogelijk geweest; hierdoor werd men eindelijk den toevloed van het binnen komend water meester en het schip behouden in Texel binnengebragt. Gedurende het gevecht waren er ruim 900 schoten gedaan; terwijl alles met eene verwonderenswaardige bedaardheid en goede orde was toegegaan. Van Braam had het geluk van, niettegenstaande hij in het hevigst van het vuur geweest was, slechts negen dooden en achttien gekwetsten te hebben. Zijne dapperheid werd beloond met de bevordering tot Schout bij Nacht, met den rang van Adjudant-Generaal van Prins Willem V als Admiraal-Generaal, alsmede met eenen gouden Medaille, hangende aan een Oranjelint. In 1781 was van Braam met zijn schip de Admiraal de Ruiter van 64 stukken bij het smaldeel, onder den Vice-Admiraal Reynst, dat in de Middellandsche zee door eenen hevigen Orkaan geteisterd werd, doch had het geluk behouden te Toulon binnen te vallen. Bevel bekomen hebbende in 1782 om den 15den September van dat jaar in zee te loopen, ten einde onze koopvaardijschepen tot bij de vereenigde Fransche en Spaansche vloot te geleiden, welke de koopvaarders verder zou convoyeren, verliet hij op dien dag met zijn convooi de reede van Texel, maar vernemende dat die vloot zich uit de Noordzee verwijderd had en bovendien uit hoofde van den westelijken wind de reis niet kunnende voortzetten liep hij, na vier dagen in zee te zijn geweest, ten einde zijne onderhebbende schepen, niet bloot te stellen aan de gevaren van door de Engelsche overmagt te worden genomen, of door eenen storm te worden beloopen, weder binnen; welke daad door velen als verraad werd uitgekreten, doch niettegenstaande het gestrengste onderzoek vond men geen reden om van Braam deswege te vervolgen. | |
[pagina 1137]
| |
Hij werd in 1789 tot Vice-Admiraal en in 1793 tot Luitenant-Admiraal van Holland benoemd, en was gehuwd met Suzanna Binckes, eene dochter van den Schout bij Nacht Jan BinckesGa naar voetnoot(1). Zijne beeldtenis gaat in plaat uit, gegraveerd door Matthijs de Sallieth, in folio en door Hendrik Pothoven, in 8o.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. I. bl. 199, D. III. bl. 230, 305, 329, 331, 360, 361, D. IV. bl. 218, 225, 227, 319, D. VI. bl. 127, 175, 176, D. VIII. bl. 16-18; C. van der Aa, Geschied. van Willem V, D. III. bl. 53-60; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 237, 251, 255, 272-277, 401; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. II. A. bl. 259; de Jonge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 592, 598, D. VI. St. I. bl. 3, 238, 365-370, 417, 422. |
|