kruisen, om een vijandelijk convooi uit de Wezer te ontmoeten. Doch berigt hebbende ontvangen, dat eene aanzienlijke Britsche vloot in aantogt was, had hij nog tijd om in het Vlie te wijken.
Zich aan de zijden der Patriotten geschaard hebbende, liet hij zich in 1787 eene benoeming welgevallen, van wege de Woerdensche en Amsterdamsche commissie van defensie, als Kommandant der vaartuigen op de Zuiderzee, en voerde, zonder toestemming der Staten-Generaal en van den Admiraal-Generaal, wimpel en geus van den Staat, terwijl de schepen onder zijn bevel, zich niet ontzagen, de jagten der Raden van Staat, en der Staten van Gelderland met scherp te begroeten, de Eems te bezetten, de vaart op de Zuiderzee onveilig te maken, en allerlei geweld tegen de schepen der andere provinciën te plegen.
Na het binnen trekken der Pruissen, in 1787, werd aan deze gewelddadigheden een einde gemaakt. Braak was na het gebeurde met de Kapiteins Sels en van Pelt uitgeweken. Dit verhinderde echter niet, dat Braak en van Pelt van hunne posten ontzet, onbekwaam verklaard om den lande te dienen en gebannen werden. Braak voor tien en van Pelt voor vijftien jaren. Sels werd onschuldig verklaard.
Na de omwenteling van 1795 in het Vaderland teruggekeerd werd Braak den 26 Junij van dat jaar tot Vice-Admiraal aangesteld. Hij vertrok in het voorjaar van 1796, als Kommandant van een eskader van acht schepen met het schip de Admiraal Piet Hein van 56 stukken, naar West-Indië, ten einde aldaar alle de Ambtenaren uit den ouden eed te ontslaan en hun den nieuwen af te nemen. Met slechts zes schepen kwam hij in Mei te Suriname aan. De Venus, Luitenant Kraay, was door storm genoodzaakt eerst naar Bergen en Noorwegen en verder naar het vaderland te keeren; de Jason Kapitein Luitenant Donckum werd door het muitend volk vermeesterd en naar Engeland gevoerd. Na in Suriname zijnen last volbragt te hebben werd Braak aldaar door eene ziekte aangetast, die hem binnen weinige dagen aan boord van zijn schip, uit het leven rukte. Het eskader bleef in West-Indië, zonder iets te kunnen uitvoeren, tot in 1799, toen het overschot in Noorwegen aankwam, en aangezien het wegens de onveiligheid der zee, de Vaderlandsche havens niet kon bereiken, werd het voor sleet verkocht.
De beeldtenis van Braak gaat in plaat uit gegraveerd door Reinier Vinkeles.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. II. bl. 142 en 143, D. III. bl. 230, 305, 331, 332, D. IV. bl. 226, D. VI. bl. 127, D. XIV. bl. 418, D. XV. bl. 214, D. XX. bl. 108, 117, D. XXXII. bl. 315, D. XXXIII. bl, 227, D. XXXVI. bl. 306, 308, 313, 315; Stuart, Vaderl. Hist.. D. I. bl. 256, D. IV. bl. 235-241, van Kampen, de Nederl. buiten Europa D. III. bl. 395 en 396; Teenstra, Nederl. Overz, bezitt. bl. 614. 700, welke beide laatste hem ten onregte van Braak noemen, de Jonge, Nederl. Zeew. D. V. bl. 555, 598 en volg. D. VII. St. I. bl. 22, 399, 400, 413. St. II. bl. 13, 48-54, 431-433.