Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Marcus Zuerius Boxhorn]BOXHORN (Marcus Zuerius), een kleinzoon van den voorgaande, zoon van Jacob Zuerius en van Anna Boxhorn, geboren den 25sten September 1602Ga naar voetnoot(1) te Bergen op Zoom, waar zijn vader destijds Predikant was, verloor, nog zeer jong zijnde, dien vader; waarop hij met zijne moeder naar Breda trok, en aldaar huisvestte bij zijnen grootvader, tot dat de Spanjaarden zich in 1625 meester van die stad maakte, als wanneer hij zijnen grootvader naar Leiden volgde, die, geen mannelijk oir hebbende, wilde dat hij zijnen naam zou dragen. Marcus Zuerius maakte goede vorderingen, en vervaardigde in 1629 dichtstukken op de verovering van 's Hertogenbosch door Prins Frederik Hendrik en eenige andere overwinningen, door dien Vorst op de Spanjaarden behaald. Drie jaren later maakte hij aanzienlijke werken door den druk gemeen, als: Theatrum Urbium Hollandiae. Scriptores Historiae Augustae cum Animadversionibus ac Notis. Poëtae Satyrici minores, cum commentariis. Plinii Panegyricus. Wegens zijne groote kunde werd hem in 1632, door de Curatoren der Leidsche Hoogeschool, toegelaten om op de proef opnebare voorlezingen te houden in de Dicht- en Redekunst, en gaf daarmede zoo veel genoegen, dat hij, in het volgende jaar, tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Welsprekendheid benoemd werd. Die taak nam hij met zulk een ongemeenen luister waar, dat de Kanselier Oxenstiern, destijds Buitengewoon Gezant wegens het | |
[pagina 1123]
| |
Zweedsche Hof te 's Gravenhage, hem, uit naam van de Koningin Christina, een aanzienlijk ambt in dat rijk aanbood; maar Boxhorn, den toestand, waarin hij in zijn Vaderland geplaatst was, boven alle eereposten verkiezende, wees zulks van de hand. In 1636 werd hem het Bestuur over het Collegium Oratorium aan de Leidsche Hoogeschool en vier jaren later de waardigheid van Gewoon Hoogleeraar opgedragen. In 1643 kreeg hij verlof, om door openlijke disputatiën de studerende jongelingschap in Staat- en Geschiedkunde te oefenen, en in 1648 werd hem het onderwijs in de Historiën toevertrouwd, onder voorwaarde, dat hij voortaan van dat der Welsprekendheid zou afzien. Hij bekleedde die waardigheid op eene wijze, die even eervol voor hem, als nuttig voor de hoorders zijner lessen was. Bij gelegenheid van het onverwachte overlijden van Prins Willem II sprak Boxhorn, des daags na zijne begrafenis, in de groote Gehoorzaal der Leidsche Akademie, op hoog gezag eene Lijkrede uit. Eenige tijd leefde hij in geschil met Salmasius, maar deze twist, die hem noodzaakte de pen tegen dezen geduchten Criticus op te vatten, werd door tusschenkomst van eenige vrienden bijgelegd. Zijne onvermoeide werkzaamheid in het studeren en zamenstellen van eene menigte boeken veroorzaakte hem eene slepende ziekte, die hem allengskens verzwakte, den eetlust benam, en hem eindelijk den 3den October 1653 in het graf rukte. Boxhorn is getrouwd geweest met Susanna Duvelaar, verwekte bij haar twee dochters en liet haar bij zijn afsterven van het derde kind zwanger. Veelomvattend was zijne geleerdheid. Hij schreef over velerlei soorten van onderwerpen, onder anderen over de uitvinding der Boekdrukkunst, hoewel hij daaromtrent een gevoelen koesterde, hetwelk geheel en al verschilde van dat van Bernard de Mallinkrot, deed zijne verhandeling over dit onderwerp, hem de achting en vriendschap van dien Geleerde winnen. Voorts bestudeerde hij de oudheden en oorsprong der Galliërs, welke hij, bij de gebrekkigen taal- en volkenkunde dier tijden, van de Scyten afleidde. Als Latijnsch Dichter verhief hij zich niet boven het middelmatige en beging zelfs fouten tegen de maat. Doch als Redenaar was hij bij zijne tijdgenooten beroemd. Hij maakte zich voor zijnen tijd ook verdienstelijk omtrent vele Latijnsche schrijvers. Want behalve de hierboven reeds opgenoemde oude Schrijvers, die hij in den aanvang van zijne Letteroefeningen, met aan teekeningen verrijkt, ter drukperse overgaf, gaf hij naderhand nog uit: Justinus, Tacitus, Plinii Epistolae, Dionysii Catonis Disticha, Suetonius, Julius Caesar, Plautus en Vellejus Paterculus, alle met zijne oordeelkundige aanmerkingen voorzien, doch thans vergeten. Boxhorn beoefende den geheelen omvang der Geschiedenis en zou waarschijnelijk in het vak der Noordsche en Fransche taaltakken als een eerste licht geschenen hebben, als een langer leven hem ware vergund ge- | |
[pagina 1124]
| |
weest. Men kan hem te laste leggen, dat hij meest alle zijne schriften met te groote overhaasting in het licht gaf. In het kort tijdsbestek van 22 jaren zond hij meer dan zestig zoo groote als kleine werken in de wereld. Behalve de reeds vermelde en een aantal Latijnsche Redevoeringen over verschillende onderwerpen, heeft hij nog de volgende werken doen in het licht verschijnen: Poëmata. 1629. 12o. Amst. 1662 Lips. et Francof. 1679. Respublica Moscovitica. Amst. 1630. 24o. Granatorum horrendae et stupendae in bello virtutis Encomium. Leid. 1630. 4o. Theatrum sive Hollandiae comitatus et Urbium descriptio. Qua omnium Civitatum praecipiorumque locorum Icones, Origines, Incerementa, Res domi forisque gestae, Jura, Privilegia, Immunitates, ipsis Principum Tabulis expressa, et Viri illustres exhibentur. Amst. 1632. fol. oblong, hetwelk in het Nederduitsch vertaald is onder den titel van: Toneel ofte Beschryvinge der Steden van Hollandt waer in haer Beginselen, Voortganck, Privilegien, Histori ende Gelegentheyt vervat worden. In 't Latyn beschreven door Marcus Zuerius Boxhornius. Int Nederlandts overgeset uyt de Copye, by den Autheur, verbetert ende merckelycken vermeerdert door Geeraardt Baerdeloos. Amst. 1632. langwerpig folio. De Republica Leodiensi Auctores praecipui etc. Amst. 1633. 24o, zijnde een der bekende Respublicae uitgegeven bij Elzevier en anderen. Apologia pro Navigationibus Hollandorum adversus Pontum Heuterum, qua praecedentium Saeculorum Navigationes earumque Jura et Constituta ex Tabulis, praesertim publicis asseruntur. Lugd. Bat. 1633, 1638. 12o. Ook gedrukt achter het Mare Liberum van Hugo Grotius. Emblemata Politica et Orationes. Amst. 1635. 16o. Grammatica Regia sive nova et facillima ratio discendi Linguae latinae praecepta, pro Christina Sueciae Regina. Holm. 1635. 12o. Quaestiones Romanae, quibus sacri et profani ritus eorumque caussae et origines plurima etiam Antiquitatis monumenta eruuntur et explicantur etc. Lugd. Bat. 1636. 4o. Character caussarum Patroni. Lugd. Bat. 1637. 4o. Character amoris. Lugd. Bat. 1637. 4o. Panegyricus Celssisimo Arausionum Principi: Frederico Henrico post Bredam oppugnatam dictus. Lugd. Bat. 1637. fol. Monumenta Illustrium Virorum et elogia etc., Amst. 1638. fol. Panegyricus in classem Hispanorum profligatam. Lugd. Bat. 1639. fol. Historia obsidionis Bredanae et rerum anno 1637 in Belgio aut alibi gestarum. Lugd. Bat. 1640. fol. | |
[pagina 1125]
| |
De Typographicae artis inventione et Inventoribus etc., Lugd. Bat. 1640. 4o. Dissertatio de Trapezitis, vulgo Longobardis, qui in faederato Belgio mensas faenebres exercent. Lugd. Bat. 1640. 12o, Gron. 1658. 4o. Spiegeltien vertoonende 't lanck hayr ende hayrlocken bij de oude Hollanderen en Zeelanders gedragen. Middelb. 1644. 12o. Spiegeltien vertoonende 't cort hayr bij de Hollanders ende Zeelanders jonest gedragen, ende van de vreemde ontleent. Middelb. 1644. 12o, welke beide Spiegeltiens in 1742 bij Filippus Bonk, in 16o herdrukt zijn. Nederlandsche Historien 1e boeck, behelzende de eerste veranderingen in den godsdienst en de leere: nevens de harde vervolgingen daarover ontstaen in de Nederlanden, vóór ende tot de tijden van Keyser Karel de Ve. Leyd. 1644 tweede druk Leyd. 1649 4o, herdrukt onder den titel van: Nederlands merkwaardigste Gebeurtenissen, vervattende een aaneengeschakeld verhaal der Wisselvalligheden, zoo in voorals Tegenspoed ons Vaderland overgekomen, zedert den Jaare 1000 tot de tijden toe van Keizer Karel de Vde door M.Z. Boxhorn en den Nederlandschen Sulpius van J. Basilius, of de Historie van de Godsdienst in Nederland, en van de Nederlanders hersteld enz. met eene Voorrede van Melchior Leydekker. Utr. 1700. 8o, Amst. 1737. 8o en 1753 2 deelen. Chroniick van Zeelandt, eertijds beschreven door d' Heer Johan Reygersbergen, nu verbetert, ende vermeerdert door Marcus Zuerius van Boxhorn. Midd. 1644. 2 deel. 4o. Bediedinge van de tot noch toe onbekende Afgodinne Nehalennia, over ettelike honderd jaren onder 't sant begraven, ende onlanghs ontdeckt op het strandt van Walcheren. Leyd. 1647. 4o, met pl., ook achter Reitzii Belga Graeciscans. Antwoordt op de vrage, voorgestelt over de bediedinge van de Afgodinne Nehalennia in welcke de gemeyne herkomste van de Griecken, Romeynen ende Duytsche tale uyt de Schythen duydelick bewesen ende verscheyden Outheden ontdekt ende verklaert worden. Leyd. 1648. 4o. Commentariolus de Statu Confaederatarum Provinciarum Belgii. Hagae 1649, welk werk onderscheidene malen herdrukt en wel eens, ofschoon ten onregte, aan anderen toegeschreven is. Dissertatio de Graecae, Romanae, et Germanicae linguarum Harmonia. Lugd. Bat. 1650. 16o. Chroniick van Holland, Seland en Westfriesland, door Veldenaar, voor omtrent 200 jaren geschreven, uitgegeven ende met Aenmerkingen als ook verscheide Gravelyke Brieven, rakende de oudheden ende saken van de gedagte Landen, verrykt door M.Z. van Boxhorn. Leyd. 1650. 4o. Historia universalis sacra et profana a natu Christi ad annum 1650. Lugd. 1651, 1652 et 1654. 4o, Colon. Allobrog. 1674. 4o. | |
[pagina 1126]
| |
Metamorphosis Anglorum, sive mutationes variae regum rerumque Angliae. 1653. 12o. Originum Gallicarum liber, in quo veteris et nobilissimae Gallorum gentis origines, antiquitates, mores, lingua et alia eruuntur et illustrantur. Cui accedit antiquae linguae Britannicae Lexicon Britannico-Latinum cum adjectis et insertis passim ejusdem Auctoris Adagiis Britannicis, sapientiae veterum Druidum reliquiis et aliis antiquitatis Britannicae, Gallicaeque nonnullis monimentis. Amst. 1654 4o, zijnde een fraai, geacht en zeer zeldzaam werk. Ideae Orationum e selectiori materia moderni status Politici desumptae. Lugd. Bat. 1657. 16o, Lips. 1669. 16o. Institutionum seu Disquisitionum Politicorum Libri II, quibus proponuntur ac deciduntur casus Politici, cum notis Georgii Hornii. Lugd. Bat. 1657 et 1668. 16o. Lips. 1659 et 1672. 16o, Amst. 1663. 16o. Epistolae et Poëmata. Amst. 1662. 16o, Lips. 1673, bij welke Leipziger druk Jakob Thomasius Hoogleeraar in de Welsprekendheid eene zeer lezenswaardige voorrede gevoegd heeft. Varii Tractatus Politici. Amst. 1663. 32o. Dissertationes politicae, de regio Romanorum imperio et quaedam aliae. Amst. 1663. 32o. Overweging van Staat en Bestiering, bestaande in zestig voorvallen van Staat. Amst. 1669. 12o. Ook was bij begonnen te schrijven Boekzaal der Vrouwen die zich door hare geleerdheid en schriften beroemd gemaakt hebben, doch dit werk is nooit in het licht gekomen. Zijn portret komt voor in de Effigies bij van der Aa en in Pars Naamr. van Batav. en Holl. Schrijv.; voorts bestaan van hem eene voortreffelijke afbeelding door Jonas Suiderhoef in folio en eene zonder naam in 12o. Zijne zinspreuk was: Quantum est quod scitur (hoeveel is het dat er geweten wordt).
Zie Pars, Naamr. nan Batav. en Holl. Schrijvers bl. 98-100, 276; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; C.V. Vonk, Voorrede voor A. Huygens, Beschrijv. van Doesburg, pag. XXI. noot a; Saxe, Onomast. Liter. Pars IV. pag. 354-356; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Hoeufft, Parnasus Latino-Belgicus pag. 171; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens. D. I. bl. 253, 277, D. III. bl. 78; Hofman Peerlkamp, de Poët. Latin. Nederl. pag. 371-374; Biogr. Nation.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges. D. I. bl. 147, D.H.T. en B. bl. 118, 119, 268, 404; De Vriend des Vaderlands voor 1830 No. I. bl. II; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds. 445-450, 589; Hermans, Conspect. Onom. Liter. pag 16; Hermans, Bijdragen over Noord-Braband, D. I. bl. 276-284; Algem. | |
[pagina 1127]
| |
Konst- en Letterb. 1846. D. I. bl. 356; Biogr. Univers.; Nouvell. Biogr. Univ. |
|