worden, tot Proviandmeester van het leger werd benoemd, waarmede deze Prins de Nederlanden van Alva's tijrannij wilde verlossen. Bourlette was toen reeds in jaren gevorderd. Met hart en ziel omhelsde hij de zaak van den Prins, beleed openlijk zijn Hervormd geloof, en werd door Oranje aangespoord, om, door zijne verstandhouding binnen Luik,
den doortogt van het leger door die stad te bevorderen. Hij nam het aan, stelde alle pogingen in het werk, en daar hij te Luik zeer bekend en geacht was, scheen het gelukken dier pogingen bij aanvang zeker, hij wist zelf Oranje door wat hem werd medegedeeld, te waarschuwen tegen sommigen plannen van den Hertog van Alva. Kort daarop kwam Bourlette's schoonzoon, Johan de Somme, Controleur van het Kasteel van Antwerpen, tot hem, en dezen droeg hij zijnen post als Proviandmeester van Oranje's leger op, dat nogthans 's Prinsen goedkeuring niet wegdroeg. De Somme bragt evenwel vrij wat geld ten offer, en zijn schoonvader had op nieuw het geluk het leger met eenig koorn uit Aken te voorzien. Ofschoon Bourlette eenige aanzienlijke Luikenaars tot eene zamenkomst met Oranje wist te brengen, en de laatste door eenen trompetter den Luikenaren liet aankondigen, dat hij tot hen kwam ter verlossing uit Alva's dwingelandij, de doortogt door die stad bleef hem gesloten. Het is bekend hoe het met 's Prinsen togt afliep. Zijn leger verliep, allerlei oorzaken werkten mede tot mislukking, en toen Bourlette den Prins weder ontmoette te Awans, vond hij hem allertreurigsen zeer ter neêrgeslagen. Op nieuw werd een aanslag op Luik voorgenomen, de stad zelf belegerd, maar spoedig trok het overschot des legers af, en de verbitterde Luikenaars wreekten zich aan de achterblijvers en gekwetsten. Bourlette bleef den Prins ook in zijne ongelukken getrouw en was van plan naar Sedan in Frankrijk te gaan, waar hij met andere vlugtelingen zich wilde vestigen. Doch hij bereikte die stad niet. Met eenige anderen werd hij nabij Por chien door zijne vijanden gegrepen, naar Mezières gevoerd, en in de gevangenis geworpen. Zijn jeugdige medegevangene
Philips de la Nuefforge, liet bij het verhoor den moed zinken, en vermeerderde zelfs de beschuldigingen tegen Bourlette, door het melden van hunne gemeenzame gesprekken in de gevangenis. Maar de oude man hield onwrikbaren moed, zelfs toen de bekentenis van zijnen schoonzoon de Somme, desgelijks gevangen, zijne schuld moest verzwaren. Ook de pijnbank stond hij onbezweken door, beleed met edelen moed zijne trouw aan de Gereformeerde Godsdienst, en verliet de regtszaal met de woorden, op de vraag of hij iets tot zijne ontschuldiging had bij te brengen: ‘Wat men over mij moge besluiten, ik zal het onder Gods hoede aannemen, en zoo ik den dood verdiend heb, dan bidde ik dat men het kort met mij make.’ Men zegt dat de beruchte Jan Hessels bij zijn laatste verhoor tegenwoordig was. Bourlette en de la Nuefforge werden beiden, 7 Julij 1569, ter dood veroordeeld. De eerste werd als verrader gehangen, zijn lijk gevie-