Met veertig schepen te Vere uitgerust en vierduizend landknechten, moest hij in 1536 op 's Keizers bevel, Koppenhage van een zwaar beleg gaan bevrijden en beslissen wie de Deensche kroon zou dragen, dan een geschil met Holland, dat eenen eigen Admiraal wilde hebben en de oorlog, welke te dezer tijd met den Hertog van Gelder ontstond, deden dezen voorgenomen togt eerst vertragen en eindelijk geheel te niet loopen.
Een nieuwe oorlog met Frankrijk ontstaan, deed eene vloot uitrusten, op welke de bovenvermelde 4000 man landtroepen werden ingescheept. Adolf nam, met Reinoud van Brederode, het bevel op zich en zij staken af, doch konden door tegenwind de ruime zee niet bereiken, wachtten te vergeefs naar eenen spoedigen keer, toen een hevige storm hun voornemen verder te leur stelde; de naderende winter benadeelde intusschen alle hoop op eenen gelukkigen uitslag, waarom de vloot op hoog bevel onttakeld werd.
Adolf werd in 1537 Lid van den Raad van State en was de Landvoogdes met raad en daad behulpzaam tegen de oproerige Gentenaars, zelfs met oogenschijnlijk levensgevaar.
Hij overleed den 24sten December 1539 en liet bij zijne weduwe Anna van Bergen, een zoon Maximiliaan van Bourgondië, die volgt, en drie dochters na. Zijne goederen waren met vele schulden bezwaard. Men ziet zijne beeldtenis bij Gargon, Walchersche Arkadia, D. II. bl. 107.
Zeeland heeft in het algemeen vele verpligting aan hem gehad, uit hoofde zijner oplettendheid, kunde, zorgen en onvermoeiden ijver om de ondergevloeide landen weder te beverschen en met dijken tegen de zee te beschutten; ook vonden zijne onderzaten hem altoos gewillig en bereid om de zijnen met raad en al zijn vermogen, zoo ten Hove als elders, voor te staan en hunne belangen te bevorderen; tevens werden de haringvangst, koopvaardij en zeevaart zeer door hem beschermd, maar als een ijverig voorstander der Roomsch Katholijke leer was hij een hevig tegenstander der Hervorming en onverbiddelijk omtrent de zoogenaamde ketters.
Zie Boxhorn, Chron. van Zeel., D. II. bl. 370, 388, 389, 393, 406, 407, 417, 421, 427, 430, 443, 444, 462, 463; Smallegange, Cronyk van Zeel., D. I. bl. 553; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. III. bl. 15, 28, 32; Wagenaar, Vader. Hist., D. V. bl. 121, 140, 193; Ermerins, Zeeuwsche Oudh., D. III. St. II. bl. 23-69; Schellema, Staatk. Nederl.; de Jonge, Ned. Zeew., D. I. bl. 67, 140.