Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk

[Petrus Gellius de Bouma]

BOUMA (Petrus Gellius de), zoon van den voorgaande, was eerst Predikant in den Paltz, daarna uit Duitschland terugkomende, werd hij in 1578 beroepen te Nijmegen. Hier het Evangelie zuiver hebbende gepredikt, werd hij door Johan van Nassau, Stadhouder van Gelder en Zutphen, aangezocht, om Zutphen, hetwelk ook reeds smaak in het Evangelie begon te krijgen, van het Pausdom te zuiveren; diensvolgens werd hij daar in 1580 beroepen. Hier stond hij tot in het jaar 1583, toen de stad den 12den September, bij verrassing, door de Spanjaarden werd ingenomen, als wanneer hij met andere gevangen genomen, gedurende zeven weken eene zeer harde gevangenis moest verduren. Hieruit verlost zijnde, werd hij in 1584 Predikant te Leer in Oost-Friesland, en van daar, na de reductie van Zutphen in 1591, weder te dier stede teruggeroepen zijnde, heeft hij die gemeente, als verstrooide schapen uit

alle hoeken weder zamengekomen, met de spijze des Goddelijken Woords gevoed tot het einde zijns levens, zijnde hij den 3den Augustus 1604 overleden; nalatende eenen zoon, Gellius de Bouma, beroepen in 1604 tot Predikant te Warnsveld, in 1608 te Landsmeer-en-Buiksloot, in 1610 te Angerlo, in 1614 te Gorssel, in 1621 te Nijkerk en in 1622 te Zutphen, waar hij den 1sten November 1658, in den ouderdom van 79 jaren, overleed.

Het is opmerkelijk, dat deze drie Bouma's, vader, zoon en kleinzoon, het Evangelie ongeveer honderdvijftig jaren achtereen hebben verkondigd.

Zie Engelsma, Volgl. van Pred. onder de Class. van Zevenwolde, bl. 249 noot.