deren, onder bevel van Lubbert Turk en Goslick van Jongema, Bolsward mede ingenomen en Sneek belegerd. Zijne echtgenoote, benevens de vrouw van Hessel van Martena, in laatstgemelde stad in hechtenis gehouden, liepen veel gevaar aan de bloedgierige partijzucht van die dagen opgeofferd te worden, daar Jancko Douwama en andere Gelderschgezinden hem en Martena bedreigden, dat, zoo het gerucht bevestigd werd, dat de Bourgondischen Epo van Douma en Abbe Saskers Heringa, te Irnsum gevangen genomen, zouden laten onthoofden, aan hunne vrouwen
wederwraak zou uitgeoefend worden. Ofschoon nu hunne beden bij hunne partij geen ingang vonden, en de gezegde Edelen onthoofd werden, zagen zij evenwel hunne vrouwen, hetzij uit medelijden, hetzij om eenige staatkundige redenen, gespaard.
Naderhand bij de Gouvernante beschuldigd zijnde, met den Keizerlijken Stadhouder, eenige zijner mederaden en anderen, gedurende den wapenstilstand met de Gelderschen, den ingezetenen overlast te hebben aangedaan, door het aanwerven van krijgsknechten, zoowel als door brandstichten en plunderen, wisten zij zich daarvan, bij monde van Kempo van Martena, een der medebeschuldigden, zoo wel te zuiveren, dat zij in plaats van straf, dankzegging voor hunne trouwe diensten bekwamen. Overtuigd dat Friesland, even als de overige provinciën des Rijks, gehouden was, den Keizer een geschenk aan te bieden, en vreezende, dat Z.M. bij zijne komst zulks zoude vragen, en dan misschien meer eischen dan men hem wenschte te geven, werd door de Staten op den Landsdag van 1531 besloten, de Ridders en Raden, Tjaard van Burmania en Juw van Botnia, met Sijds Tjaerda en Hector van Hoxwier naar Brussel te zenden, om veertien duizend gulden (van twintig stuivers het stuk) aan te bieden, welke gratieuselijk werden aangenomen. Op den Landsdag van 1535 werd hij met eenigen zijner mederaden gecommitteerd, om orde te stellen op den staat van oorlog en tot behoud en bewaring van de provincie. Later vindt men geen gewag meer van hem gemaakt, en denkelijk is hij omstreeks 1538 gestorven, daar men op dat jaar vijf nieuwe Leden van het Hof aantreft, en een daarvan voorzeker in zijne plaats is benoemd geworden.
Jancko Douwama beschuldigde hem, den last op zich genomen te hebben, om hem op eene reis van Sneck naar Harlingen te vermoorden en, na volbragte daad, de schuld op de Gelderschen te werpen. Juist in tijds gewaarschuwd, was hij ter naauwernood dit gevaar ontsnapt.
Van Botnia was gehuwd met Foockel Juws dochter van Hottinga, en had bij haar drie kinderen verwekt, een zoon van hem Juw of Julius van Botnia, hield de Spaansche zijde en werd in 1567 Grietman van Baarderadeel.
Zie te Water, Hist. van het Verb. der Edelen St. II. bl. 268 noot, en vooral Jhr. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 39-42, dien wij hier voornamelijk gevolgd zijn.