Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1058]
| |
vervolgens bij Abraham Bloemaert. Zij trokken te zamen eerst naar Frankrijk, en van daar naar Rome, en namen hunnen tijd naarstig waar. Jan zette zich aan het schilderen van landschappen, en bootste daarin de manier van Claude Lorrain na, hetgeen hem wel gelukte; want zijne achting groeide aan, en die van Claude verminderde, doordien deze wel fraaije landschappen maakte, maar sobere beeldjes en beesten schilderde; terwijl Both zich van zijnen broeder bediende, die een treffelijk beelden- en beestenschilder was, en zich de behandeling van Bamboots had eigen gemaakt. Beide broeders waren bijzonder vaardig in het schilderen, waardoor men vele hunner stukken zoo te Rome als te Venetië, in welke beide steden zij eenigen tijd gewoond hebben, bij de kunstminnaars en handelaars aantrof, want hunne tafereelen waren ras geschilderd, maar ook spoedig verkocht. De meeste stukken, welke men van hen ziet, zijn groot, en vele daarvan verbeelden de opgaande zon stralende, door de boomen boven het gebergte, over de velden, die natuurlijk met morgendaauw overspreid schijnen te wezen, wordende alles wat op eenen afstand ligt door schemeringen bedekt. Duidelijk kan men er de verdeelingen van den dag aan de verschillende temperingen der verwen in bespeuren. Men ziet den morgenstond, de velden met blaauw floers bekleeden; den helderen middag de voorwerpen duidelijk ontdekken en den avondstond door zijnen saffraankleurigen gloed, groene velden, boomen en gronden tanen. Vele jaren heeft dit broederpaar in Italië in de volkomenste vriendschap en eendragt te zamen gewoond, hebbende zij veel dienst van elkander in het schilderen. Hun voornemen was daar langer bijeen te blijven, maar na den dood van Andries, die in 1650, op eenen donkeren nacht, te Venetië ongelukkiglijk verdronk, had Jan geen rust noch duur meer in Italië, maar vertrok onverwijld naar zijn Vaderland en geboortestad, waar hij als de fenix der landschapschilders van dien tijd, voor zijne kunst wel betaald werd, en veel te doen had. Doch hij, die zich ook op het etsen heeft toegelegd en van wien een werkje met geëtste platen bestaat, leefde niet lang na zijne terugkomst, want hij overleed in 1665. Zijne beeldtenis komt voor hij Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. In 's Rijks Museum te Amsterdam vindt men van deze Schilders Een Italiaansch bergachtig en boomrijk Landschap, doorsneden met eene rivier, wordende de lucht en de wolken op eene aangename wijze verlicht. Op den rijk bewassen voorgrond ziet men bij het aankomen van eene schuit met beesten, eene vrouw te paard, die door eene Heer wordt aangesproken, terwijl een muilezel wordt weggeleid. Dit stuk waarin het zonlicht op de natuurlijkste wijze wordt verbeeld is een der voortreffelijkste van deze Meesters. Daarvan is eene prent te vinden in het geëtste werk van Jan Both. Van Jan Both alleen heeft men op het zelfde Museum: | |
[pagina 1059]
| |
Een gezigt bij eene Italiaansche stal met paarden en figuren. In het Koninklijk Kabinet te 's Gravenhage treft men van beide Meesters aan: Twee Italiaansche Landschappen. Het Museum te Parijs bezit van hen: Een Italiaansch Landschap bij ondergaande zon. Een holleweg tusschen twee rotsen.
Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. II. bl. 114-117; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. bl. 857; de Chalmot Biogr. Woordenb.; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. I. bl. 67, 97; Biogr. Nation.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers.; Aanwijz. der Schilder. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam, bl. 10; Notice der Schilder. van het Koninkl. Kabinet te 's Gravenhage, bl. 3; Meyers, Conversat. Lexicon. |
|