[Mattuijs van Bossem]
BOSSEM (Mattuijs van) of Matthias Bossemius, geboren te Amsterdam in 1527, werd door zijne ouders, die deftige brave lieden waren, toevertrouwd aan de leiding van den deugdzamen Pieter Crocus, destijds Priester en Rector der Latijnsche scholen aldaar, onder wiens opzigt hij spoedigen voortgang in het beoefenen der fraaije letteren maakte. Daarna legde hij zich eerst te Leuven op de Wijsbegeerte toe, toog toen het geestelijke kleed aan, en beoefende vervolgens de Godgeleerdheid aan die zelfde Hoogeschool. Den trap van Licentiaat beklommen hebbende, nam hij eenigen tijd den post van Lezer in de Godgeleerdheid in het klooster van Heverle waar; doch de roem, dien hij reeds te Leuven had verkregen, was zoo groot, dat hij op de Akademie van Douai, toen pas door Filips II gesticht, tot Hoogleeraar beroepen en den 16den Julij 1751 in die waardigheid bevestigd werd, welke hij tot aan zijnen dood toe heeft waargenomen, die voorviel den 4den Februarij 1579. Van Bossem heeft, bij zijn overlijden, zijne goederen bestemd tot het stichten van eene school, onder de bescherming van de Maagd Maria.
Hij wordt geroemd als een voorbeeld van godsvrucht, nederigheid en kuischheid; en heeft in druk nagelaten:
De clericorum cum Faeminis cohabitatione licitanea sit an non? etc. Duaci. 1586. 12mo.
De stupidissima et verae Idolatriae, quae quondam apud Ethnicos fuit, hypocoristica interpretatione contra Joh. Calvinum. Duaci. 1586. 8o.
De speciali Dei auxilio. Duaci. 1586. 8o.
Oratio paraenetica ad novicios Theologiae studiosos. Duaci. 1586. 8o.
Zie Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.