Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1048]
| |
op de scholen gemaakt, werd op aanraden van den, in 1785, te Middelburg beroepen Evangelisch-Lutherschen Predikant Christoffel Siedenburg tot de studie opgeleid. Nu kwam hij op het Gymnasium te Middelburg, waar hij zich in de oude talen oefende en hetwelk hij in 1795 verliet met eene oratie Over de vergoding der oude HeldenGa naar voetnoot(1). Tot zijn geluk geraakte hij toen in kennis met den eerst na dien tijd beroepen Rector Coenraad Joan Wenckebach, een smaakvol onderwijzer, die zich zijner aantrok en hem vooral in het Grieksch privaat onderwees. Aan dien man was Bosse dan ook alles verschuldigd, zoo als hij zelf in latere jaren erkende; die toch vormde zijn verstand en hart en deed hem in de Letteren vorderingen maken, waartoe hij noch tijd noch moeite spaarde. Intusschen woonde Bosse ook de lessen bij der Hoogleeraren van het Athenaeum zijner geboortestad, in de Oostersche talen, Wiskunde, Geschiedenis, Aardrijkskunde, Geschiedenis des Aardbols en het gebruik der Globen, terwijl hij de oefening in het Engelsch, Hoogduitsch en Fransch voortzette. Steeds goede vorderingen makende in het Grieksch en Latijn, werd hij, in Januarij 1800, tot eersten Praeceptor bij de Latijnsche Scholen te Haarlem aangesteld. Hier was Bosse regt op zijne plaats; vol last en ijver maakte hij goede leerlingen en kreeg eenige bekendheid, ook door den invloed van den Franschen Predikant Josué Teissèdre l'Ange, die hem veel hulp en vriendschap bewees. Na ruim twee jaren te Haarlem te zijn geweest, werd hij in Januarij 1802 naar Leiden beroepen als Conrector of Adjunct van den ouden Rector Lambertus Wensinck van Rouveroy. Hier vond hij negen leerlingen en veel wanorde en onkunde, doch veel bijstand en hulp van den President Curator Hermanus Adrianus BakeGa naar voetnoot(2). Spoedig rees het getal der leerlingen tot 70 en 80, zoodat er nog een Praeceptor moest bijkomen. In 1809 werd Bosse Rector in plaats van Wensinck en kreeg ook vier leerlingen bij zich aan huis. Hij aanvaardde zijnen post in Maart 1810 met eene redevoering ten betooge dat men de inrigting van onze Gymnasiën, of Latijnsche scholen, niet naar den Geest der Eeuw moest schikken, plooijen en misvormenGa naar voetnoot(3). Hij kreeg gedurig meer naam, als goed, kundig en ijverig docent, waardoor de scholen en ook zijne, bij hem inwonende, leerlingen steeds toenamen. Ten gevolge van de nieuwe verordeningen op het Hooger onderwijs sedert 1815, waarbij voor het rectoraat in groote steden eene Akademische en wel de Doctorsgraad vereischt wordt, werd Bosse, | |
[pagina 1049]
| |
die zijne studiën lang voleind had, voor dat er nog eene afzonderlijke Letterkundige Faculteit bestond en er in de Letteren gepromoveerd werd, den 24sten October 1818, op voordragt van de Faculteit der Bespiegelende Wijsbegeerte en Oude Letteren, aan de Leidsche Hoogeschool, door den Akademischen Senaat, eershalve benoemd tot Meester in de Bespiegelende Wijsbegeerte en Leeraar in de Oude Letteren, eene aan zijne lang beproefde verdiensten voorzeker wel verschuldigde eerbewijzing, en misschien de eenige van dien aard, welke hem ooit ten deel viel. Een aanval van beroerte, in December 1834, aan Bosse op de school overgekomen, en de daarop gevolgde meer en meer wankelbare staat zijner gezondheid, noodzaakten hem, hoewel ongaarne, in den aanvang van 1838, zijnen post neder te leggen. Zijn Emeritaat, salvo honore et stipendio, goedgunstiglijk verkregen hebbende, vertrok hij in Mei daaraanvolgende naar Amsterdam, in de nabijheid zijner naaste familiebetrekkingen. Nog geen volle twee jaren mogt hij aldaar zijne eervolle rust genieten, toen eene, door een bijkomend ligchaams-ongemak smartelijke, maar met uitnemend geduld doorgestane ziekte van weinige dagen, den 23sten December 1839, aan zijn nuttig leven een einde maakte. In 1806 was hij in den echt getreden met Charlotte Dorothea Schneither, in dat zelfde jaar werd hem eenen zoon geboren, Frans Karel Willem Bosse, die, in 1831, na het verdedigen van eene verhandeling over de belemmeringen van het huwelijk, volgens het Romeinsche, het Hedendaagsche en het Nieuwste RegtGa naar voetnoot(1), tot Meester in de Regten bevorderd, in 1837, op jeugdigen leeftijd, ten grave daalde. Behalve dien zoon had Bosse nog eene dochter Charlotte Bosse, die in 1831 in het huwelijk trad met Willem Hendrik de Vriese, thans Hoogleeraar in de kruidkunde aan de Hoogeschool te Leiden. Door Bosse werden in het licht gegeven: A.H. Niemeyer, Over het lezen van Grieksche Dichters ter ontdekking der trapsgewijze ontwikkeling van zedelijke denkbeelden, eene bijdrage tot de onderwijskunde, door hem, zonder vermelding van zijnen naam, uit het Hoogduitsch vertaald. Amst. 1799. Programma de Gymnasio Leidensi. 1810. Geographiae Antiquae compendium, in usum Scholarum. Scriptum a F.A. Bosse. Lugd. Bat. 1818. Editio secunda auctor et emendatior. L.B. 1826. 8o, welk leerboekje, geheel 's mans eigen werk was. Antiquitatum Romanarum brevis descriptio, olim ex G.H. Nieupoortio concinnata, nunc in usum praecipue Scholae Goudanae per quaestiones distincta. Editio quarta. L.B. 1828. 8o, bij welke uitgave Bosse een Supplementum Annotationis voegde. | |
[pagina 1050]
| |
Zie (J.T. Bergman) Levensschets van Frans Antoni Bosse, Haarl. 1841, vroeger geplaatst in de Algem. Konst- en Letterbode voor 1840, D. I. bl. 387-392, 402-410, 418-423, 434-438. |
|