[Henricus Bornius]
BORNIUS (Henricus) schijnt op kosten der Staten van Utrecht aan de Hoogeschool dier stad te hebben gestudeerd, en in 1637 werd hem, ‘voor de dedicatie syner Theses in de stads academie gedisputeert’ door de Regering van Utrecht 25 gulden vereerd. Bij de oprigting van eene Illustreschool te Breda in 1646 werd hij benoemd tot Hoogleeraar in de Bewijs- en Zedekunde, doch in 1651 als Buitengewoon Hoogleeraar der Wijsbegeerte naar de Hoogeschool te Leiden beroepen, werd hij aldaar in 1654 tot Gewoon Hoogleeraar bevorderd. Toen hij zich echter in het jaar 1659 het bestuur der letteroefeningen van den jeugdigen Prins van Oranje, naderhand onder den naam van Willem III vermaard geworden, zag toevertrouwd, werd hij van zijnen post als Hoogleeraar ontslagen. Hij overleed in 1675 en van zijne schoone Bibliotheek zag in het volgende jaar te Leiden een Catalogus het licht.
Van zijne hand heeft men:
Oratio de praestantia atque utilitate Philosophandi, opgenomen in de Inauguratio Illustris Scholae ac Collegii Auriaci in urbe Breda erectorum. Bredae 1647.
De libertate Philosophandi; de Jure illius, cujus pecunia creditor alterius fuit dimissus.
Zie Samson, Histoire de Guill. III, Tom. I. pag. 353; van Goor, Beschr. van Breda, bl. 186; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges, D. I. bl. 169, 178, D. II. T en B. bl. 132; de Navorscher, D. III. bl. 250.