[Meijert Cornelisz. Boon]
BOON (Meijert Cornelisz.) geboren op het eiland Texel, den 12den Augustus 1764, Veelokker aan den Hoorn, vroeger Zeeman, verdient om edele zelfopoffering eene plaats in dit Woordenboek.
In den nacht tusschen den 27sten en 28sten September 1817, strandde achter het Westeinde van Texel een Engelsch schoonerschip, bemand met vijf koppen. In den morgenstond ontdekte men het te midden der branding, vreeslijk stootende en slingerende, terwijl sloep en boot waren verbrijzeld. Er was, bij het wassend water, geen mogelijkheid om van het strand de schipbreukelingen, die in het want zaten, te hulp te komen. Men besloot, het eenig voorhanden zijnde vaartuig tot redding van schipbreukelingen geschikt, anderhalf uur ver, bij het dorp de Koog op het strand staande, van daar te halen, ten einde met vallend water de landing te beproeven. - Ongelukkig wachtteden twee der schipbreulingen, de Stuurman en de jongen, de hulp niet af, sprongen, zich op hunne vlugheid in het zwemmen verlatende, in zee, en verloren in de branding het leven. Ook de overigen zag men toestel maken om het schip te verlaten. Men trachtte hen hiervan te wederhouden door te beduiden, dat de hulp reeds op weg was, zoo als dan ook boven vermeld reddingsvaartuig dadelijk op eenen wagen langs het strand werd aangevoerd; evenwel sprong nog een man in zee, waarop nu M. Langeveld Junior, zoon van den Strandvonder, en Boon, dit ziende, te paard tegen de hooggaande zee inreden, zoo ver dat zij daardoor overdekt en hunne paarden van den grond geheven en driftig werden. De edelmoedige poging tot redding van den reeds geheel uitgeputten en krachteloozen drenkeling zou evenwel vruchteloos geweest en deze zeer zeker, even als zijne twee ongelukkige kameraden, in de golven omgekomen zijn, had niet Boon het hoogstgevaarlijk besluit genomen, om te midden der branding zijn paard te verlaten, en, tegen den verbolgene zee in, naar den met den dood worstelenden zeeman te zwemmen, en dezen te vatten. Op dat zelfde oogenblik werden zij beide door de branding overdekt, medegevoerd en als daarin begraven, zoodat men van het strand hen reeds als verloren
beschouwde; dan de moed van Boon zegevierde, daar het hem, na ongeloofelijken arbeid tegen de zoo gevaarlijke zoeking