[Henry Damas Bonhomme]
BONHOMME (Henry Damas), zoon van Caspar Bonhomme en Elizabeth Koningh, geboren te Maastricht, den 10den September 1747, diende reeds van zijne vroegste jaren den Lande in militaire betrekking, en was tot den rang van Majoor en Kapitein effectief in het bataillon van den Generaal Pallardy opgeklommen, toen hij in het jaar 1787 door H.H.M.M. werd gesuspendeerd, na 21 jaren als Officier den Lande te hebben gediend. De rede daarvan was voortgekomen, door dien hij bij de spanning, welke bestond tusschen de Staten-Generaal en de Staten van Holland, de orders van deze had opgevolgd, die een legermagt onder den Generaal van Rijssel in hunne dienst hadden, en vermeenden dat zij de eenige waren, geregtigd, tot het geven van bevelen aan die troepen. Hij beklaagde zich daarover bij de Staten van Holland, ook in naam van alle zijne Officieren, ten einde zij door die Staten zouden worden genomen in hunne protectie, zooals zij hadden beloofd.
Na de omwenteling van 1795, werd hij aangesteld tot Generaal Majoor, en bevelhebber der tweede brigade van de divisie Daendels, en had veel invloed bij de aanstelling der Hoofden over de halve Brigades en Bataillons.
In den veldtogt van 1799 in Noord-Holland had hij het bevel over de eerste brigade van het corps de bataille, en nam het opperbevel over de divisie Dumonceau, nadat deze gewond was, den 10den September 1799 over, en behield dit tot den 9den October, hoewel men beweert dat dat bevel eigenlijk door den Generaal der Artillerie Martuchewitz is gevoerd geworden.
Door den Opperbevelhebber van het Gallo-Bataafsche leger, den Franschen Generaal Brune, werd Bonhomme met onderscheiding aanbevolen aan de Nationale vergadering, wegens het door hem in dien veldtogt gehouden gedrag.
Den 1sten Junij 1803 werd hij tot Luitenant Generaal bevorderd, op een jaarwedde van zes duizend gulden, door hem als Generaal Majoor genoten wordende, en voorts met eene buitengewone toelaag van vijftien honderd guldens 's jaars, wanneer hij, in die hoedanigheid tot werkelijke dienst werd opgeroepen; het geen welhaast geschiedde.
Bij Koning Lodewijk stond hij steeds in groot aanzien. Tot den 24sten November was hij Minister van Oorlog en werd toen bekleed met de hooge waardigheid van Gouverneur-Generaal van Oost Friesland. In die hooge betrekking bleef hij slechts kort, want reeds den 16den Februarij 1807 werd hij bevorderd tot Kolonel Generaal der troepen te paard, en Groot Officier van het Koningrijk, terwijl hij kort daarop werd benoemd tot een der Kapiteins van de garde des Konings, eene nieuw ingestelde betrekking, de