[Willem Bolts]
BOLTS (Willem), gehoren in Holland omstreeks 1740, scheepte zich met zijn vijftiende jaar naar Engeland in, begaf zich toen naar Lissabon, waar hij de aardbeving bijwoonde, en vervolgens naar Bengalen, waar hij in dienst van de Engelsche Oost-Indische Compagnie onderscheidene ambten bekleedde. In 1765 door die zelfde Compagnie benoemd tot Lid van den Raad der inkomsten van de provincie Bénares, dat door de Radjah aan de Engelschen was afgestaan, begaf hij zich naar Calculta, toen dit land aan zijnen voormaligen beheerscher werd teruggegeven. Speculatiën, voor zijne eigene rekening ondernomen, deden zijn fortuin weldra zoodanig toenemen, dat hij onafhankelijk had kunnen leven, indien de naijver van eenige kooplieden en de argwaan van een achterdochtig bewind hem niet tot Staatsgevangene gemaakt hadden. Beschuldigd van de Wighs te begunstigen, werd hij zonder eenigen anderen vorm van proces naar Engeland overgevoerd. Men trachtte te bewijzen, dat hij het voornemen had gehad om Indië aan het gezag van Engeland te onttrekken; eene zevenjarige gevangenis en 94000 pond Sterlings aan onkosten, waren voor hem de gevolgen van eene willekeurige daad, wier voorwendselen op geen schijn van waarschijnlijkheid gegrond waren; toen hij uit de gevangenis kwam was hij geheel te gronde gerigt. Hij legde zijne bezwaren bloot in een werk getiteld:
Considerations in India Affairs. London 1772. 2 vol. 4o.
En hoewel de oppositie deze onregtvaardigheid ten hoogste afkeurde, kon zij geen schadevergoeding voor hem bekomen.
De Keizerin Maria Theresia, van Bolts hebbende hooren spreken, benoemde hem tot Kolonel en belastte hem met het vestigen van onderscheidene etablissementen in Indië. Nu hoopte hij zijnen toestand te zullen zien verbeteren, maar zijne Beschermster overleed en Keizer Joseph trok de aanstelling van Bolts in.
In 1808 begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij een handelshuis oprigte, doch de oorlog, welke tusschen dat land en Engeland ontstond, noodzaakte hem zijn voornemen op te geven. Moede van tegen het lot te worstelen, gaf hij zich aan de wanboop over en stierf nog in het zelfde jaar in het Gasthuis in groote armoede. Men heeft van zijne hand een zeer goed werk Over den toestand van Bengalen, het welk door Jean Nicolas Demeunier in het Fransch vertaald in 1775, in 2 deelen in 8o in het licht verscheen, onder den titel van: