[Pieter Willemsz. Bogaert]
BOGAERT (Pieter Willemsz.), was reeds in de zestiende eeuw Leeraar bij de Doopsgezinden te Monnickendam, doch vlugte, waarschijnlijk bij de komst van Alva, naar Emden, waar hij zich in 1572 mede bevond toen hij eenen brief van Willem I, Prins van Oranje, bekwam, waarin deze hem voorstelde of ook niet de Doopsgezinden eenige penningen ten behoeve van het algemeen welzijn zouden kunnen opbrengen. Bogaert sloeg dadelijk de handen aan het werk, om iets bij sommigen van zijne geloofsgenooten op te zamelen, en bragt met Dirk Jansz. Cortenbosch, niet zonder levensgevaar, in de maand Julij eene som van 1060 gulden tot den Prins, die toen met zijn leger te Hellenrade bij Roermond lag. Zij baden hem, deze kleine vereering wel in dank te willen aannemen van zijne dienaren, wier gunst meerder was dan de gaven, en beluigden, dat zij het nooit weder terug verlangden. Op de vraag van den Prins, wat zij dan begeerden, antwoordde Bogaert, ‘niets dan zijne vriendschap zoo God hem eens het bestuur over de Nederlanden mogt verleenen.’ Toen verzekerde de Vorst, dat hij die genegenheid tot alle menschen had, en vooral tot hen, die mede verdrevelingen waren; en hij schonk hun een bewijs, dat zij hem deze gelden hadden gebragt, geschreven den 29sten Julij 1572.
Later is Bogaert te Monnickendam terug gekeerd en was er weder Leeraar onder de Doopsgezinden, want in 1606 schreef hij eenen brief aan Cornelis Pietersz. Hooft, Burgemeester te Amsterdam, behelzende eenige klagten over kwade behandeling van de Regering te Monnickendam, verzoek om voorspraak en beroep op hetgeen de Prins hem vroeger beloofd had.
Bogaert was een der Doopsgezinden die het eerst en hevigst tegen den herdoop ijverde. Ook schijnt hij de schrijver te zijn geweest van een tractaatje, geschreven onder de zinspreuk: Proeve Wilt Behouwen, die zoo als de chrijver zegt zijnen naam ontvouwt, en getiteld: Een Monsterende Wttocht alsoo genaempt over Robert Roberts boeksken, 1592.
Bovendien berusten er nog bandschriften van hem op de bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam.
Zie Blanpot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holland enz., D. I. bl. 84, 85, 151, 259 en 381.