als Hoofd naar Makjan zond. Deze kwam aldaar in dat jaar, hoewel slechts met den titel van Voorzitter, duch werd in 1643 door de Hooge Regering van Indiën tot werkelijk Landvoogd over dat eiland en de onderhoorigheden aangesteld.
In 1648 werd hij voor eerst door Caan, onder den titel van President, en daarna door de Hooge Regering van Indië tot Landvoogd der Molukken aangesteld. Gedurende zijn bestuur kwam Mandar sjah, Koning van Ternate, die door zijne muitende onderdanen verdreven was, tot hem gevlugt, en werd door hem in bescherming genomen en door zijne medewerking weder op den troon hersteld. Van den Bogaerde in 1653 door Jakob Hustaart vervangen zijnde, werd in 1654 Extraordinaris Raad van Neêrlands Indië, en Voorzittend Schepen van Batavia en in Junij 1655 President der Weeskamer aldaar, alle welke betrekkingen hij op het laatst van dat jaar nederlegde; waarna hij in 1656 als Commandeur van de retourvloot, naar het Vaderland terugkeerde. Hij overleed te Amsterdam den 15den April 1668.
Er bestaat van hem een fraai portret in folio, gegraveerd door Jakob Folkema, waaronder men het volgend bijschrift van Philip Zweerts leest:
Dat's Gaspars beeltenis, den landvoogd der Molukken;
Die vol getrouwe zorg, bestierde een rijke vloot,
Den Zeeuw schonk de eerste vlag, den Muiteren deed bukken,
Gevlugte Koningen beveiligde in zijn' schoot.
Zaagt gij, o Maatschappij! veel zulke Bogaerds bloeien,
Dan zou uw aanzien, magt en welvaart schooner groeien.
Zie Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indiën, D. I. b. 277, 281-302, D. IV. a 395, 398, 671; de Navorscher, D. II. bl. 345, D. III. bl. 344.