[Otto van den Boetzelaer]
BOETZELAER (Otto van den), zesde zoon van Wessel van den Boetzelaer en Françoise van Praat van Moerkerke, en broeder van de drie voorgaande, werd, door Alva beschuldigd, ‘dat hij het Verbond der Edelen onderteekend, en deel had in de beraadslagen en besluiten der Edelen te St. Truijen. Ook zou hij den Geestelijken van het St. Anna Klooster, voorgeschreven hebben, hoe zij zich moesten gedragen, en hun verboden eenige missen of andere gewone diensten te doen. Hij had de heilige olie op de aarde gegoten, de altaren afgeworpen, de beelden gebroken. Zijne huisvrouw, Catharina Ghiselin, of Gijzels, woonde de Predikatie bij, en zong de Psalmen.’ Zij werden diensvolgens uit de Nederlanden gebannen in October 1568, en verbeurden, hetgeen hier van toen bijna onafscheidelijk was, alle hunne goederen. Hij verwekte bij zijne echtgenoote twee dochters.
Zie Goudhoeven, Chronycke van Holl., bl. 156; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 874; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; Marcus, Sentent. van Alva, bl. 106-109; Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 254; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 126 en 174; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. II. bl. 242 en 243; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.