Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 742]
| |
achterkleinzoon van den voorgaande en zoon van Rutger van den Boetzelaer en van Bartha van Arkel van Heukelom, was een der teekenaars van het verbond der Edelen; omhelsde de Hervormde godsdienst en beijverde zich zeer, om die voort te planten door het prediken binnen zijne stad vrij toe te laten. Zelfs wil men dat hij in 1566 de beeldstormers door de Waterpoort, achter zijn slot in de stad liet, waarna alle de kerken en kloosters door hen geplunderd werden. Onder het plunderen liet hij door Wouter Jakobszoon het vervoeren of bergen van eenige kerksieraden op lijfstraffe verbieden; doch het vernielde houtwerk werd den armen geschonken, ook liet hij het volk van Brederode binnen die stad komen, voor al hetwelk hij, bij vonnis van 17 Augustus 1568, door den Bloedraad, uit het land gebannen werd. Zijn ijver voor de belangen van het Vaderland was zoo groot, dat hij uitdrukkelijk buiten de algemeene vergiffenis, in 1574 afgekondigd, uitgesloten werd, Sedert dien tijd zworf hij buiten 's lands; doch schijnt in stilte te zijn teruggekeerd, want hij stierf te Rossem in Gelderland in het jaar 1575. Hij was gehuwd met Françoise van Praat van Moerkerke; bij wie hij verwekte Floris van den Boetszlaer, die volgt, Filips van den Boetzelaer, als jongman overleden; Rutger van den Boetzelaer, Daniel van den Boetzelaer, Wesssel van den Boetzelaer, Otto van den Boetzelaer en Lodewijk van den Boetzelaer, die allen volgen, en twee dochters. Zijne spreuk was Dieu maintiendra (God zal handhaven).
Zie Gouthoeven, Chronycke van Holl. bl. 156; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 874; Marcus, Sententiën van Alva, bl. 130-133, 139 en 140; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb. Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Beekman, Beschr., van Asperen, bl. 251-254; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 187; te Water, Hist. van het verb. der Edelen, St. II. bl. 247, 248, St., III. bl. 480 en 481. Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verb. en Smeeks. der Nederl. Edelen, bl. 2 en 80. |
|