[Rutger van den Boetzelaer]
BOETZELAER, (Rutger van den), een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Wessel van den Boetzelaer, Ridder, en van Lutgarde van Rechteren, was onder de zeven en zestig edelen die in 1418 zich, bij geschrift, aan Adolf, Hertog van Kleef, verbonden, om na zijnen dood zijnen oudsten zoon, of, die overleden zijnde, zijne oudste dochter voor Landsheer of Landsvrouw te zullen erkennen. Ook teekende hij in 1434 het huwelijksverdrag tusschen Hendrik van Brunswijk en Helena, dochter van den Hertog van Kleef en werd in den Gentschen oorlog, in 1452, door Filips de Goede, Hertog van Bourgondië, Ridder geslagen. Door zijn huwelijk met Elburg van Langerak bragt hij de helft van de baronie van Asperen in zijn stambuis over en was hij de eerste van dit geslacht die zich in Holland vestigde; doch zijner vrouws zuster Belior, die met Arend Piek van Beestdam gehuwd was, behield het kasteel, hetwelk ten zuiden van Asperen stond.
Eene geruime tijd leefden de beide zwagers zeer vreedzaam met elkander, maar eindelijk beklaagde zich Arend Piek dat Rutger van den Boetzelaer hem het inkomen van de molenmaat, de tienden en andere regten onthield, en toen hij hiervan, op zijne herhaalde aanmaningen, geen voldoening erlangde, zocht Willem van Buren, een zijner nabestaanden, dit ongelijk te wreken. Te dien einde begaf hij zich in 1460, op zekeren vroegen morgen, op de voorburgt van Rutgers kasteel, met oogmerk, om dit te ontweldigen en Rutger gevangen te nemen of dood te slaan, trachtende tot dat einde de groote poort met geweld open te breken. Hierop kwam Rutger ongewapend met zijne dienaars toeschieten en verdedigde de poort, zooals hij best kon. Als Willem van Buren nu zag, dat hij geen meester van het kasteel kon worden, schoot hij Rutger van den Boezelaer dood. Rutger verwekte bij zijne huisvrouw drie zoons en eene dochter, van welke de oudste zoon, Wessel van den Boetzelaer, het wapen van den Boetzelaer met dat van Langerak brak en de stamvader was van de Hollandsche tak der van den Boetzelaers, Heeren van Langerak en Asperen en de derde Zweder het voorouderlijke stamgoed in Kleef erfde en zoo de stamvader werd der Heeren van den Boetzelaer tot Boetzelaer.
Zie Gouthoeven, Chronyck van Holl., bl. 155; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 874; van Mieris, Ned. Vorsten, D. I. bl. 83; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius Algem. Hist. Woordenb.; Beekman, Beschr. van Asperen bl. 240-243; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 38; Voet van Oudheusden, Besch. van Culemburg, bl. 94; Kok, Vaderl. Woordenb.; Aardr. Woordenb. der Nederl., D. I. bl. 355.