Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 712]
| |
keerde hij het blaadje om, en ten einde zijn ambt niet te verliezen, werd hij een hevig vervolger van hen, wier partij bij vroeger was toegedaan. Bij het vervolgen der Remonstranten, had hij evenwel in November 1619 eene niet zeer aangename ontmoeting. Eene vergadering ten huize van zekeren Mattheus Mattheuszoon, kistenmaker op het Oude Noord, verstoorende, vond hij aldaar zijne twee zusters. De oudste, Maria genaamd, ontmoette hem in den gang van het huis, in donker, maar zweeg, waarop hij in het duister rondtastende, aan hare kleeding wel bemerkte dat het geen vrouw van geringen stand was. Hij hield daarom te sterker aan, dat zij zou spreken en haren naam zeggen, met bedreiging van haar anders vast te houden. Toen barstte zij eindelijk in deze woorden uit: ‘Ik ben uwe zuster. Maar heeft uwe moeder u daartoe ter wereld gebragt, dat gij 't volk Gods en zijne Gemeente zoudt vervolgen? Gij behoorde u te schamen. Ik weet ook zeker, dat uw vader u daartoe niet heeft groot gemaakt, hij heeft u dat niet geleerd.’ Boelens leidde haar nu, zwijgende, bij den arm naar de achterdeur, en beval de soldaten, die het huis hadden bezet, dat ze die vrouw zouden doorlaten. Hij overleed in Noeember 1624.
Zie Velius en Centen, Chronyck van Hoorn, bl. 586; Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 855 en 857, D. III. bl. 835 en 836; Abbing, Geschied. der stad Hoorn, J. bl. 75 en 76. |
|