Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 711]
| |
Boelens van Amsterdam en van Lijsbeth Dirks van Hoorn, geboren den 17den Januarij 1550, was eerst leerling van Mr. Frans Poelenburg, Rector der Latijnsche scholen in zijne geboortestad; genoot vervolgens nog twee jaren te Haarlem onderwijs in de Grieksche en Latijnsche talen, en kwam eindelijk te Leiden bij den vermaarden Petrus Bloccius, destijds Rector der Latijnsche scholen aldaar, daarna begaf hij zich naar Leuven, om zich in de Geneeskunde te oefenen, vervolgens bezocht hij de Hoogescholen van Douai, Parijs en Tours, om zich verder in die Wetenschap te volmaken. Hier eenige tijd vertoeld hebbende, keerde hij naar zijn Vaderland terug; deed vervolgens eene reis door Duitschland, om zich naar Padua te begeven, waar hij de waardigheid van Doctor in de Medicijnen verkreeg. Na voorts nog drie jaren besteed te hebben met Italië te doorreizen en er al het merkwaardige te bezigtigen, kwam hij, met eenen schat van kundigheden verrijkt, weder naar zijne vaderstad, om er de Geneeskundige praktijk uit te oefenen. Niet lang was hij daar of hij werd er tot Stads Doctor aangesteld. Gedurende de tijd dat Maximiliaan van Hennin, Graaf van Bossu, te Hoorn gevangen zat, bediende Boelens hem als Geneesheer. Na alzoo drie jaren te Hoorn gepractiseerd te hebben, werd Boelens, in 1577, wegens Noord-Holland naar 's Gravenhage gezonden, om er als Lid van den Raad van State zitting te nemen. Drie jaren later werd hij tot Schout van Hoorn aangesteld en behield deze waardigheid tot aan zijne dood, zoowel als die van Advokaat-Fiskaal der Admiraliteit in het Noorder kwartier, welke hem in 1598 was opgedragen. Na alzoo het Schoutambt 34 en het Fiskaalschap 27 jaren te hebben waargenomen, overleed hij den 26sten Februarij 1615. Zijn portret komt voor bij Velius, Chron. van Hoorn, tegenover bl. 646. Hij liet eenen zoon na, Allert Boelens, die volgt, en twee dochters. Boelens was in de meeste levende talen, zoo als Hoogduitsch, Fransch, Spaansch en Italiaansch, ervaren. Hij was vlug en welsprekend en bezat een stalen geheugen, zoodat hij Homerus, Theocritus en Plutarchus bijna van buiten kende. Ook bezat hij verheven gaven tot uitoefening der Dichtkunst, waarvan hij sporen heeft nagelaten in zijne Latijnsche Puntdichten, die geestig en boertig zijn. Zie Velius en Centen, Chron. van Hoorn, bl. 646-648; v(an) H(eussen) en v(an R(hijn, Kerk. Outh., D. IV. St. I. bl. 240; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. V. bl. 112-114; Abbing, de stad Hoorn en de Groote Kerk, bl. 27 en 28; de zelfde, Geschied. der stad Hoorn, B. bl. 19 en 20, Biogr. Univers., D. III. bl. 245. |
|