naburig Buiksloot neder te zetten. Hier hervatte hij niet alleen zijne gewone werkzaamheden, het herstellen en maken van allerlei gezigtkundige werktuigen, maar breidde die aanmerkelijk uit. Hier vooral werd door hem de wijze uitgedacht en volmaakt, om holle en bolle brilglazen, bij eene menigte te gelijk, werktuigelijk zoowel te polijsten als te slijpen.
Ruim acht jaren woonde hij te Buiksloot, bij zijne medeburgers zoo zeer geacht, dat hij door hen tot Lid van het plaatselijk Bestuur gekozen werd. Dan de zucht tot het gewest, waar hij geboren was, bleef hem steeds bij, en gaarne keerde hij naar Friesland weder, toen zich daartoe eene gunstige gelegenheid als van zelve opdeed, doordien hij in 1806 tot Amanuensis bij den Hoogleeraar in de Natuur- en Sterrekunde te Franeker, zoo tot hulp bij de natuurkundige lessen, als tot het verzorgen, schoon en in orde houden van de Instrumenten der Akademische verzameling werd aangesteld.
In het volgende voorjaar kwam hij dan naar Franeker terug, waar hij ook van toen af onafgebroken gevestigd, zich steeds met allen ijver op de beoefening zijner kunst bleef toeleggen. Een onnoemelijk getal brilglazen, en eene menigte teleskopen van verschillende grootte, en andere; vooral optische werktuigen waren er de verdienstelijke vruchten van; terwijl hij voorts ook zijnen bovengemelden post eerst bij de Hoogeschool en vervolgens weder bij het Athenaeum met lof tot aan zijnen dood waarnam.
Nooit is hij gehuwd geweest, maar leefde met zijne zuster Tjamke Eisma, die hem in 1823 door den dood ontviel. Hij zelf, van een sterk ligchaamsgestel en bestendige gezondheid, is, zonder eene voorafgaande ziekte, plotselijk, zoo als hij des middags aan tafel was gaan zitten, den 24sten April 1831 overleden.
In zijnen geheelen aanleg was van jongs af eene neiging en beijvering kenbaar, om het meest volkomene te bereiken; eene rustelooze poging daartoe bezielde zijne werkzaamheid. Als knaapje leerde hij het schaatsenrijden, maar die kunstbeoefening des ligchaams werd allengs zoo doorgezet, dat hij in snelheid, in vastheid en bevalligen zwier weinige wedergade onder zijne tijdgenooten had; hij muntte nog in meer dan zestigjarigen ouderdom daarin uit. Desgelijks had hij handigheid en juiste netheid in het kolven ook zoo verre gebragt dat hij bij menigen wedstrijd de prijs behaalde en het was eerst in zeer ver gevorderde jaren, dat hij over misleiding van zijn gezigt daarbij begon te klagen. Even zoo was hij door oefening een bijna altijd wisse Schutter naar het wit.
Maar het is dan ook ten gevolge van die zelfde geaardheid, dat hij het in zijne groote kunst zoo ver gebragt heeft.
Bij uitnemendheid toch was hij kundig in het maken en repareren van physische instrumenten en bijna de eenige welke in ons land met roem een aantal gewone teleskopen en achromatische kijkers vervaardigde en die zoo binnen als buitenslands in groote menigte aan onderscheidene instrumentmakers afleverde. Zijne teleskopen waren daarom inzonderheid zeer gezocht, omdat hij het geheim bezat en