hij geheel en al de zwier van zijn meesters edel kunstpenseel had; ja dat hij de beesten zoo vast en fraai naar het leven teekende, als deze. Ook zegde hij met het aanvaarden van de Krijgsdienst, de kunst, tot wier beoefening hij geboren scheen, niet ten eenenmale vaarwel; want er zijn van hem vier boekjes in het licht verschenen die hij naar de teekeningen van Potter heeft geëtst. In het jaar 1664 werd hij als lid van het genootschap der Haagsche Kunstschilders opgeteekend.
Zie van Gool, Nederl. Schild., D. I. bl. 67 en 68; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.