verdriet, vervolgens uit het drinken van bedorven water, de uitdampingen van rottige stoffen, de vochtige uitwasemingen der bovenkomende landerijen, bijzonder bij groote en langdurige zomerhitte, zware en gevaarlijke of slepende ziekten zouden veroorzaken, en dat daardoor de ellende moest vergroot worden, vervaardigde hij na de overstrooming van 1784 een stukje, getiteld:
Raadgevingen voor de bewoonders van Overstroomde Landen en voor andere Landlieden om hun tegen Voor- en Najaarsziekten, Rot- Galkoortzen en Roodenloop te behoeden en er zich van te geneezen. Dit geschrift, in de dagbladen opgenomen, en door eene commissie van de Oeconomischen tak der Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, bij duizenden verspreid, was onder Gods zegen van een bijzonder nut, daar men heeft opgemerkt, dat er na gezegde overstrooming veel minder ziekten, dan te verwachten waren, ontstaan zijn en weinige menschen aan de gevolgen van die overstrooming overleden zijn.
Bicker was bovendien de eerste, die na de omwenteling van 1795 de nuttigheid en noodzakelijkheid betoogde om een Commité van Algemeene Gezondheid of Geneeskundige Staatsregeling in ons Land aan te stellen.
Nog was hij schrijver van de volgende werkjes:
Verhandeling over het Zog der Vrouwen. Leid. 1764. 8o.
Vertoog van de voornaamste redenen welke de Ingezetenen van ons Land tot hiertoe van de Inenting der Kinderpokjes wederhouden hebben. Rott. 1777. 8o.
Aanmerkingen op het werkje van B. Tersier, de behandeling der ingeënte op de natuurlijke Kinderpokjes toegepast. Sneek. 1798. 8o.
Ook schreef hij in 1785 bij het Provinciaal Utrechts genootschap Over de toen zoo veelvuldige Zenuwziekten.
Hij liet kinderen na, van welke zijn oudste dochter, Hermina Christina Bicker later gehuwd geweest met J.C.J. Laregnere Neven en overleden den 22sten April 1792, eens toen haar vader, door het schichtig worden van de paarden voor een rijtuig, waarin hij zat, in de Schie gestort was, en als eene levenlooze drenkeling werd opgehaald, door hare ontblootten boezem tegen zijne borst te houden de levensgeesten weder bij hem opwekte.
Haar schaduwbeeld komt voor in Loosjes, Hollandsch Arkadia, bl. 280.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. IX. bl. 176 en 177, D. XXX. bl. 35-37, D. XXXVII. bl. 73; Loosjes, Hollands Arkadia, bl. 194 en 195; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. 606; de Jong, Alphabet. Naaml. van Boeken.