wien bij in 1660, te Breda met zijne herstelling op den voorvaderlijken troon, in naam der Staten geluk wenschte, en eenige dagen later aan den Moerdijk, met den Heer van Beverweert plegtig ontving, schonk hem eene gouden keten.
Dordrecht schatte hem hoog, raadpleegde hem bij de gewigtigste aangelegenheden, en nam zelden een belangrijk besluit, tenzij het zijne goedkeuring wegdroeg. Nooit heeft welligt die stad een Regent aan het hoofd gehad, die meer algemeen bemind was, en zulks meer verdiende dan de Beveren. Onafgebroken waakte hij voor haren bloei en welvaart, kloekmoedig stond hij haren belangen voor, geen opoffering viel hem te zwaar wanneer zij die eischte.
Tot de grootste Staatslieden van zijnen tijd stond hij in naauwe betrekking en met eenigen hunner onderhield hij gemeenzame briefwisseling. Hij was het sieraad der aanzienlijke kringen, en de vriend van het volk, een voorstander van regt en billijkheid, een handhaver der voorregten van stad en burgerij, en vooral een opregt Christen. Van 1644-1663 was hij Curator der Leidsche Hoogeschool en wordt geroemd als een groot Regtsgeleerde, een goed Dichter, zoowel in het Latijn en Fransch als in het Nederduitsch, een geschiedkundige en een naauwkeurig onderzoeker van de oudheden van Dordrecht en Zuid-Holland, waaromtrent hij vele aanteekeningen had bijeengebragt, welke echter nimmer gedrukt zijn.
Hij overleed den 17 Julij 1663 en was gehuwd met Christina Pijl, bij wie hij elf kinderen, namelijk 5 zonen en 6 dochters, heeft verwekt. Zijne zonen waren: Willem de Beveren en Johan de Beveren, die beide volgen; Cornelis de Beveren, Raad en Generaal-Muntmeester der Vereenigde Nederlanden, Karel de Beveren, geboren in 1636, die in 1653 in een gevecht met de Engelschen op het schip van Kapitein Bankert vechtenderhand werd dood geschoten, en Pieter de Beveren jong overleden.
Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlog, D. I. bl. 1145-1168, D. II. bl. 307-310; Balen, Beschr. van Dordr., bl. 222, 965 en 966; van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 868 en 869; van Loon, Nederl. Historip., D. II. bl. 233; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI. bl. 260, D. XII. bl. 130; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. III. bl. 95; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. II., T en B bl. 14 en 15; Aanhangsel op Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dichters; en vooral Schotel, Geschied- Letter- en Oudheidk. Uitsp., bl. 63-68 en Smits en Schotel, Beschr. van Dordr., D. I. bl. LVII-LIX.