[Willem de Beveren]
BEVEREN (Willem de), zoon van den voorgaande, geboren te Dordrecht den 4den December 1556, stelde reeds in zijne jeugd meermalen lijf en goed voor de goede zaak, welke hij, gelijk zijn vader, was toegedaan, in de waagschaal; bleef in rijpere jaren een ijverig handhaver der vrijheid, en wederstond (volgens getuigenis van een zijner nakomelingen) al wat naar Spanje riekte.
Na zich op de groote school zijner Vaderstad, onder Adolphus Nolthenius, in de Latijnsche taal geoefend te hebben, bezocht hij Vlaanderen, Frankrijk en Italië, waar hij zich, vooral onder de geleerden, vele vrienden verwierf. Te Dordrecht teruggekeerd, werd hij in 1584 tot Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland aangesteld, en allengskens tot de eerste waardigheden in zijne geboortestad en de gewigtigste ambten in den Staat bevorderd. Vijfmaal verkoos de stad Dordrecht hem tot haren Burgemeester, nadat hij haar als Veertig, Raad en Schepen, getrouwelijk gediend had. Vier en veertig jaren was hij Lid van de vergadering der Staten, en toen hij overleed de oudste Regent van den Lande, aan hetwelk hij, gelijk ook aan zijne geboortestad, belangrijke diensten heeft bewezen. Als Gecommitteerde te velde deelde hij in de gevaren van vele veldtogten, belegeringen en gevechten, zoo was hij, in 1599, te Zalt-Bommel tot voorziening en versterking van die stad, woonde in 1600 de belegering van de St. Andries en de slag bij Nieuwpoort bij, in 1601 het beleg van Rijnberk en dat van 's Hertogenbosch en in 1605 het beleg van het huis te Woude; ook was hij den begonnen vredehandel in 1607, en later hij het sluiten van het twaalfjarig bestand tegenwoordig.
In alle omstandigheden zijnes werkzamen en nuttigen levens was hij gelijkmoedig en kalm. Zijne braafheid, rondborstigheid en opregte Vaderlandsliefde verwierven hem de achting zijner weldenkende landgenooten en de vriendschap van Prins Maurits, die hem soms schriftelijk over belangrijke Staatsaangelegenheden raadpleegde, en in het jaar 1618 aan het hoofd der Regering liet. Toen de Prins in dat jaar te Dordrecht kwam om de Regering aldaar te veranderen, bleef de Beveren, niet willende het aanstaande spijt voor zijn oogen zien, te huis. De Prins, die de Beveren hoogachtte, en geen plan had om hem van Bestuur te verwijderen, liet hem des avonds bij zich noodigen, sprak hem vriendelijk aan, en vereerde hem met een voortreffelijk boekgeschenk.
Hij was de vraagbaak van velen, die het belang des Vaderlands ter harte namen; bekleedde zijne hooge ambten, zoo als een goed huisvader zijne eigene zaken behartigt, zonder baatzucht, zonder bijoogmerken, en verdiende volkomen den lof hem, door van Beverwijck, in de volgende regels toegezwaaid:
Hij was een zuyl van Staet, een paerel van de stat,
Een leistar voor het volck, dat hem tot vader hat.
Ja van zijn trouwigheid zal Hollandt tuignis draghen,
Als van zijn vroomicheid zijn deftige namagen.