de onzuivere, de echte van de onechte lezingen te onderscheiden, en kende niet slechts het verschil van goede en kwade spreekwijzen, maar wist zelfs de onderscheidene eeuwen, en schrijvers, waarin en door wie zij gebruikt werden op te geven. Hij beroemde zich het Woordenboek van Ambrosius Calepinus met 800 woorden verrijkt te hebben en dikwijls de Couranten voor de vuist in Grieksche of Latijnsche verzen te hebben vertaald.
Wanneer hem de luim beving van een vers te maken, geraakte hij in eene sterke beweging, veranderde van gezigt, sidderde en beefde, en dan sprak hij de verzen zoo schielijk en rad uit, dat men hem niet naschrijven kon. Zijne vaardigheid om op staande voet alles wat hem voorgezegd werd in Latijnsche of Grieksche verzen over te brengen, gaat schier alle geloof te boven. Eens, in 1672, in een vrolijk gezelschap te Middelburg ingeleid, waar zich de beroemde Nederduitsche dichter Johannes Antonides van der Goes mede bevond, werd hem het door dien dichter vervaardigde grafschrift op den Zeeuwschen Kapitein de Haze voorgehouden, hetwelk aldus luidt:
De Haze, een fiere leeuw in 't Britsche zeegevecht
Stond pal in 't woeden der gepreste waterhonden,
Tot hem een kogel heeft, vooruit, na God gezonden,
Om wraek te vordren van 't geschonden waterrecht.
Sta vreemdeling; en zeg tot glorie van de Zeeuwen,
Dat hier de Hazen zelf verandren in Leeuwen.
Beronius las en herlas het, prees het zeer, en zeide: ‘Wat belet mij, dat ik het niet terstond in Latijnsche verzen overbreng.’ Men zag hem hierop met verwondering aan, prikkelde zijne eerzucht en liet een ongeduldig verlangen blijken, om deze vrucht van zijnen geest te aanschouwen. Hierop begonnen 's mans oogen te tintelen, zijne aderen, als het ware door dichtvuur ontsteken, te zwellen, en zijn geheele ligchaam beefde. Alvorens hij aan het werk ging, verzocht hij vrijheid om den naam van den Zee-Kapitein de Haze of de Haas, waarin de knoop van het geheele puntdicht bevat was, door eenige omschrijving te mogen verklaren, door dien de aardigheid anderzins in het Latijn niet was uit te drukken; zooals men gereed stond om hem dit in te willigen, riep hij luidkeels: ‘Daar heb ik het al gevonden; ik zal hem Dasypus noemen, want dat woord beteekent met nadruk een dier dat ruige poten heeft, en wordt bij de Grieken voor een haas gebruikt. Kom aan, lees mij twee regels tevens voor, ik zal u die in het Latijn geven.’
Dirk Buizero, die een van het gezelschap en ook een Dichter was, begon hierop te lezen, en Beronicius zeide, hem zonder zich lang te bedenken, deze verzen op: