Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Beroald]BEROALD, ook wel BERTOALD, BERWALD, BERTHULD of BERTHOLD en door de Franschen BERTOUL, volgens de oude Friesche chronijkschrijvers de vierde Koning van Friesland en zoon van Richolt, zou door zijn huwelijk met eene dochter van Ritsard, Koning van West-Friesland, deze reeds vroeger opgevolgd zijn, en na zijns vaders dood de beide Staten vereenigd hebben. In Frankrijk regeerde, te zijnen tijde, Koning Clotarius II, en diens zoon Dagobert I in Austrasië. Daar de eerste Friesland aan alle zijden zocht te verkleinen, was zulks voor Beroald ondragelijk, die daarom tegen hem ten strijde trok. Bitsard, die Hertog der Friezen, over het Vlie, was, kwam hem ter hulpe. Dagobert toog, met eene groote magt, over den Rijn naar de Wezer, alwaar een hevig gevecht voorviel. Beroald, die op Dagobert in persoon los ging, sloeg hem den helm af, en te gelijk een lap van den huid zijns hoolds. Nadat Dagobert door de zijnen uit levensgevaar gered was, zond hij het berigt van zijn verlies aan zijnen vader Clotarius, die, met een aanzienlijk leger, niet verre van daar lag; om het verlies door zijnen zoon geleden, spoedig te herstellen toeschietende, werd hij, met groot gejuich, in het leger van Dagobert ontvangen. Beroald hier van weldra door zijne verspieders onderrigt, spotte daarmede, aangezien hij het berigt bekomen had, dat Clotarius reeds overleden was. Der Franschen Koning vertoonde zich, om Beroald van zijne verdoolde meening te genezen, aan de Middelzee (het Boerdiep) ontdeed zich van zijnen helm om zijn Koninklijk lang haar te doen zien, ten bewijze dat hij nog in leven was, waarop Beroald zich dus onbescheiden deed hooren: ‘Gij oude grijsaard en doode hond! zijt gij daar? hoe komt gij van den doode weder | |
[pagina 442]
| |
hier, om met de levenden te vechten?’ Over welke woorden de oude Koning zoodaning vertoornd werd, dat hij terstond met zijn paard over de Burdo zwom, waarin hij van de zijnen, niet zonder groot gevaar, gevolgd werd. De Friezen, dus onverwachts aangevallen, leden eene groote nederlaag. Clotarius, als woedende op hunne slagorde indringende, viel op Beroald aan, doorstak of doorschoot hem met eenen pijl, hieuw hem het hoofd af, dat hij op den spits zijner lanse stak, en dus in het leger bragt. De Friezen hunnen aanvoerder missende, namen in groote verwarring de vlugt. Dit zou geschied zijn in het jaar 626 of 630, volgens de verhalen van Occo Scarlensis, Hamconius en anderen. De waarheid echter is reeds door Ubbo Emmius bestredenGa naar voetnoot(1). Geen der Fransche Kronijken maakt van dezen strijd gewag, dan de Gesta rerum Francorum, cap. 41, die echter Beroald, Koning der Saksen noemt en het looneel van den strijd naar de Wezer verlegt. In zoo verre echter rust dit verdichsel op eenen historischen grondslag, dat het zeker is, dat Dagobert I, omstreeks 630, den Friezen Utrecht heeft ontnomen, en daar de eerste Christenkerk gesticht.
Zie Kok, Vaderl. Woordenb.; Fockema, Schetzen van de Friesche Geschied., D. I. bl. 112, 113, en 117-125; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. I. bl. 303, 304, 308 en 317. |
|