kundigheden verder uit te breiden; en kreeg gelegenheid om op de stads teekenakademie naar het model te teekenen, waarvan hij dan ook vlijtig gebruik maakte. Hoewel hij door andere bezigheden, die hij als hoofdzaak moest beschouwen, zich genoodzaakt zag die vlijt te matigen, bleef de kunst evenwel altijd zijne voorname liefhebberij. Inzonderheid legde hij zich vervolgens toe op het teekenen van runderen en ander vee, naar het leven, meerendeels met zwart krijt; ook heeft hij eenige schilderijen naar Potter en van Berghem gekopiëerd, Hij was lid van de vierde klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut en van de Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij den 25sten Junij 1833 overleed.
Hij kenmerkte zich in het vak der kunsten door een soherp, juist en onpartijdig oordeel, dat van grondige en uitgebreide kennis getuigde. Opregtheid, stilheid en braafheid onderscheidden zoowel zijn karakter als wandel.
Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 485, D. III. bl. 115; Algem. Konst en Letterb., 1820 D. II. bl. 38, 1833 D. II. bl. 2; Immerzeel, Levens en werken der Kunsts.