[Jan van Bergen]
BERGEN (Jan van), misschien wel een bloedverwant van den voorgaande, leefde op het laatst der zeventiende en in het begin achttiende eeuw. Hij bezocht eerst de Hoogeschool te Leiden, waar hij niet zeer loffelijk leefde; van daar begaf hij zich naar de Utrschtsche Akademie, waar hij zich mede vrij liederlijk gedroeg, reisde toen naar West-Indië, vermoedelijk als matroos, ging vervolgens in dienst op een oorlogschip van den Staat; nam te Maltha op een oorlogs-galei dienst, hield zich eenigen tijd te Rome op, en keerde eindelijk, even berooid als hij Nederland verlaten had, derwaarts terug, als wanneer hij in het licht gaf zijnen:
Oorlog der Philosophen, of een Beroemde Veldslag, geslagen tusschen de vermaerde Aristoteles en den grooten Descartes, berijmd door Janus Montanus, gezegd van Bergen, Nullius et Artis Fumatoriae Doctor; te vinden achter den tweeden druk van het Gemengelde Parnasloof, bestaande in verscheidene soort van Gedichten, uitgegeven te Amsterdam in 1716, bij Joh. van Leeuwen.
Vroeger, toen hij nog te Leiden aan de Hoogeschool was, had hij den Lof der Tabak en het Studentenleven bezongen.
Van Bergen, die zich spottender wijze Montanus schreef, werd in zijne tijd gehouden voor eene snaak der snaken; hij was een loshoofd, die niet veel bijzonders uitvoerde, zoo als zijne gedichten daarvan allen den stempel dragen. Het schijnt hem niet aan geest te hebben ontbroken, doch hij gebruikte de regte middelen niet om zijn gevoel en smaak te veredelen. Zijne snakerij bestaat in