[Abraham Begijn]
BEGIJN (Abraham), geboren in 1650, heeft vele jaren in Holland en wel den meesten tijd in 's Gravenhage gewoond. Hij was een groot meester in de kunst; de voorwerpen van zijn penseel waren landschappen, water- en landgezigten, gestoffeerd met beelden, boomen en beesten. Daar hij de doorzigt- en bouwkunde in den grond verstond, was hij uitnemend bekwaam om groote werken te vervaardigen; zoo als men te 's Gravenhage ook nog onderscheidene kamers vindt, voortreffelijk door hem geschilderd en van een ongelooflijk rijke ordonnantie. In 1690 werd hij door den Keurvorst van Brandenburg, naderhand Koning van Pruissen, tot Hofschilder beroepen. Hier vond Begijn een ruim veld open, om aan zijne kunstvermogens den vrijen teugel te vieren, want die Vorst zond hem door zijn geheele land, om alle de hoofdsteden, omliggende kasteelen en landgezigten af te teekenen, naar deze teekeningen schilderde hij dan groote stukken, welke in uitgestrekte zalen geplaatst werden, en tot groot genoegen van den Vorst uitvielen.
Begijn, die een man was van een voorbeeldig gedrag, overleed, eenige jaren vóór den Vorst, onverwacht en schielijk, want Abraham Terwesten en andere kunstenaars in de zaal komende, waar hij bezig was met schilderen, noodigden hem tot eene wandeling uit, hetgeen hij op eene beleefde wijze alsloeg, doordien hij nog iets te doen had, daar nog ruim een uur werk aan was, belovende echter zoodra dit af zou zijn, bij hen te komen. Doch van de stelling tredende, en de trap af naar beneden willende gaan, gevoelt hij zich niet wel, houdt zich aan de leuning vast, en sterft met het palet in de hand op dien zelfden oogenblik, hebbende