op eene jonge jusvrouw, die aan de pestziekte leed, en die hij in haren kommerlijken toestand niet wilde verlaten, maar nacht en dag oppaste, waardoor hij zelve ook van die vernielende kwaal werd aangetast, welke hem kort na zijn meisje, op den 27 Augustus 1664 in het graf sleepte.
Zijne penseelkonst wordt geschat onder de beste van dien aard, want hij had een vlug en aangenaam penseel, eene goede kleur en was geestig in zijne ordonnantie. 's Rijks Museum te Amsterdam bezit van hem: twee stukken, het eene voorstellende:
Een oud man in eene overdenkende houding, zittende in zijne studeerkamer voor eene tafel met eenige boeken.
Een vrolijk boerengezelschap.
Ook heeft men een geëtst werkje van zijne hand uitgegeven, uit 24 plaatjes bestaande, dat overheerlijk is.
Zijne beeldtenis komt voor bij Houbraken, Schoub. der Nederl. Konst., D. I. bl. 328.
Zie, behalve dat werk, D. I. bl. 349 en 350, van Mander, Leven der Schild., D. II. bl. 160; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; C. de Koning Lz., Tafereel der stad Haarl., D. IV. bl. 163; Biogr. Nationale; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Uuiverselle; Aanwijz. der Schild. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam.