Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Pierre Bayle]BAYLE (Pierre), den 18den November 1647 te Carla, een stadje in het Graafschap Foix, gehoren, was een zoon van Guillaume Bayle, Predikant dier plaats, en van Jeanne Bruquierre. Guillaume Bayle besteedde al zijne ledige tijd om dezen zijnen zoon te onderwijzen. Pierre gaf in zijne teedere kindschheid blijken van eenen vluggen geest, schrander begrip, bewonderenswaardige geheugenis, opmerkzaamheid en weetgierigheid; doch hij bleef tot zijn negentiende jaar onder de leiding zijns vaders. Zijne lievelingschrijvers waren Plutarchus en Montaigne. Uit het vaderlijk huis vertrok hij in 1666 naar Puy-Laurens, destijds eene akademie der Hervormden, waar hij zich nog twee jaren in de Grieksche en Latijnsche talen oefende. Hierop vertrok hij den 29 Mei 1667 naar Saverdun, eene stad in het Graafschap Foix, keerde op het einde van September naar Carla en van daar naar Puy-Laurens, waar hij tot den 19 Februarij 1668 bleef. Hij legde zich al dien tijd op de welsprekendheid, historie en oudheidkunde toe; maar las nu en dan ook eenige boeken over de verschilpunten der Christelijke godsdienst. De nieuwsgierigheid dreef hem aan, om de gevoelens der Katholijken in hunne eigene boeken te lezen. De gronden, welke de Katholijken aanvoeren tegen de stelling, die geen regter op aarde erkent om de verschillen over de godsdienst tusschen bijzondere personen te beslissen, schenen hem zoo krachtig, dat zijn verstand daarvoor zwichtte. De Roomsche Pastoor der plaats had bovendien zoozeer zijne genegenheid gewonnen, dat hij schier geheel was overgehaald, toen hij den 29sten Februarij 1668 naar Toulouse vertrok, alwaar hij zich in de school der Jezuiten, onder de leiding van Pater Ignatius No, in de redekunst oefende. Hier begon hij zich als een verdwaald schaap te beschouwen, en achtte het zich ten pligt ‘zich met den stam te hereenigen, en de Protestanten, de afgekapte telgen, te laten varen,’ zoo als hij zich in zijn boek Chimère de la cabale uitdrukte. De verschilpunten, en het middel om die te beslissen, deden hem Katholijk worden, omdat hij ze niet kon oplossen De reis van den zoon eens Hervormden Predikants, van eene Hervormde hoogeschool, naar de school der Jezuiten te Toulouse, en zijne afzwering daar ter plaatse, verwekte reeds eenige bekommering en opspraak onder de Protestanten. Zijn vader, die door het langdurig onderwijs dezen zoon met eene dubbele teederheid beminde, was daarover zoo | |
[pagina 209]
| |
bedroefd, dat men voor zijn leven vreesde. De zoon getuigt, dat de Wijsbegeerte, waarin hij zich vervolgens oefende, dit deksel van zijne oogen ligtte, zoodat hij nogmaals van gezindte veranderde. De transsubstantiatie scheen hem een kameel, om te verzwelgen. Hij zegt ook in het evengemelde boek, dat de al te groote eer, in de Roomsche kerk aan schepselen bewezen, hem die geheele eeredienst verdacht maakte. Bayle was alzoo zeventien maanden Katholijk, en werd toen bij appel en revisie, zoo als hij zich uitdrukt, weder Protestant. Uit den zeer korten tijd, dien hij telkens behoefde om van besluit en belijdenis te veranderen, blijkt genoegzaam hoe oppervlakkig zijne overtuiging was. Zijn studeren in de school der Jezuiten te Toulouse gaf aan eenigen gelegenheid te zeggen, dat hij daar niet alleen Roomsch, maar ook tevens een Jezuit was geworden. Doch hij verklaart in het gemelde boek, dat dit laatste nooit in zijne gedachten was gekomen, en dat hij steeds als een wereldlijk persoon in die stad geleefd heeft. Volgens sommigen zou de Bisschop van Rieux er veel aan hebben toegebragt, om Bayle te bekeeren, terwijl hij op kosten van dien Bisschop te Toulouse zou gestudeerd hebben. Wat hiervan zij, Bayle begaf zich, wegens de scherpe dekreten tegen de weder afgevallenen, veiligheidshalve in het jaar 1670 naar Geneve; nadat hij hier twee jaren verblijf had gehouden nam de Graaf Frederik van Dohna, die zijn kasteel Copet, niet ver van Geneve, bewoonde, hem in 1672 als leermeester bij zijne zonen. Doch dat eenzaam buitenleven was voor een zoo levendigen geest zeer verdrietig. Zijn vriend Jacques Basnage, die toen te Sedan in de Godgeleerdheid studeerde, bezorgde hem eene plaats bij een zijner neven, die te Geneve studeerde, met wien hij vervolgens naar Rouaan ging, waar die jongeling van daan was. De vader van Jacques Basnage, Advocaat van het parlement van Rouaan, bragt hem in kennis met den beroemden Emey Bigot, met Etienne le Moyne, naderhand Hoogleeraar te Leiden en met den Jezuit en vermaarden dichter Jean Comires. De oude Basnage verzocht Bayle, zijnen zoon, die daarna den naam van Beauval voerde, te onderwijzen. Doch een geest als die van Bayle, vorderde een grooter tooneel en hij begaf zich in het jaar 1675 naar Parijs, waar hij met de geleerdste lieden van die groote hoofdstad kennis maakte. Hier leefde hij op zijn eigen beurs, men gaf hem wel hoop op eene of andere voordeelige plaats, maar wijl daar niets op volgde, reisde hij, op raad van zijnen vriend Jacques Basnage, naar Sedan, om daar naar de toen opengevallen plaats van Hoogleeraar in de wijsbegeerte te dingen. Er waren twee of drie anderen, die naar de zelfde plaats stonden. Bayle en zijne mededingers werden zonder boeken elk in een bijzonder vertrek, eenen dag en eene nacht opgesloten, om over zoodanigen stof als men hen opgaf, zekere stellingen op het papier te brengen, terwijl degenen, die zijne stellingen het best verdedigde, de plaats zou bekomen. Bayle verdedigde zijne stellingen | |
[pagina 210]
| |
den 22 en 23 October, behaalde de overwinning en bekwam alzoo het Hoogleeraarsambt. Hij bekleedde dit met ongemeenen vlijt en roem tot den 14de Julij 1681, toen de Koning van Frankrijk de Hoogeschool te Sedan door een arrest van den Raad van State vernietigde. De raad van die Hoogeschool zond hem naar Parijs, om eenige voorstellingen te doen. Het stond nu genoegzaam in zijn magt zijn fortuin te maken, want de Graaf de Bourle, Gouverneur van Sedan, gewezen Ondergouverneur van den Koning, gaf hem te verstaan, dat zijn geluk van hem zelven ashing, en dat het nu de tijd was, om daaraan te denken. Doch naardien dit niet geschieden kon, tenzij hij van godsdienst veranderd, schreef hij naar Nederland, en aangezien zich daar ook geen gelegenheid voor hem opdeed, besloot hij met zijn vriend Basnage naar Engeland te reizen. Zekere heer van Zoelen van Rotterdam, die met Bayle te Sedan in een zelfde huis gewoond had, eene bijzondere achting voor hem opgevat hebbende, zond het gemelde arrest nevens eenen brief, waarin Bayles bekwaamheden hoogelijk geroemd werden, aan zijnen oom, den vermaarden Staatsman Adriaan Paets, een voortreffelijk beschermer der geleerden. Door diens bewerking werd Bayle door de stad Rotterdam op een jaargeld van vijfhonderd guldens tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte en geschiedenis benoemd, en hij gaf aldaar den 8sten December 1681 zijne eerste les aan een groot getal toehoorders. Hier was hij met zooveel roem werkzaam, dat de bezorgers van Frieslands Hoogeschool hem in 1684 tot Hoogleeraar beriepen; dan, ofschoon de voorwaarden, op welke hem dit beroep werd aangeboden, veel voordeeliger waren dan die, welke hij te Rotterdam genoot, wees hij echter deze aanbieding met beleelde dankzegging van de hand. Doch niet lang leefde hij te Rotterdam in rust. Er verscheen ten jare 1690 een geschrift betrekkelijk de uitgewekene Protestanten (Avis important aux Réfugiés sur leur retour prochain en France), hetgeen een aanmerkelijk opzien baarde. Het was geschreven tegen den Rotterdamschen Waalschen Predikant Pierre Jurieu, die den, uit Frankrijk verdrevenen, Hugenooten eene spoedige terugkeering in hun vaderland voorzegd, en zich daarbij op eenige plaatsen uit de Openbaring van Johannes beroepen had. De toestand der Hervormde Fransche kerk werd in dit werk, zeer ongunstig voorgesteld; de oorzaak van de vervolging der Hugenooten door het Fransche Hof bijzonder aan het oproerig gedrag der uitgebannenen zelven toegeschreven, en dus dat Hof eenigermate wegens zijn wreed gedrag verontschuldigd, ook bevatte het de lasteringen tegen de Hervormden in het bijzonder, die toen buitendien genoeg te lijden hadden. Dit w[eer] verwekte bij de Protestanten, vooral onder de Nederlanders en [En]gelschen de grootste en algemeenste verontwaardiging en zulk[s te] meer daar het, zooals uit den inhoud bleek, door eene Prote[stand] zelven moest geschreven zijn. Jurieu verklaarde Bayle [...] den schrijver, en inderdaad de stijl stemde zoodanig met die [...] | |
[pagina 211]
| |
dezen overeen, dat bezwaarlijk iemand anders dien zoo gelukkig zou hebben kunnen volgen; ook betuigde de uitgever, het van Bayle ontvangen te hebben en de Corrector in het manuscript de hand van Bayle erkend te hebben. Jurieu klaagde dezen dus in een opzettelijk geschrift bij het algemeen aan en vorderde, dat hij, wegens deze, tegen de geheele Hervormde kerk begane, misdaad uit de Vereenigde Nederlanden zou gebannen worden. Bayle verdedigde zich echter op het ijverigst en loochende de daad in onderscheidene vlugschriften. Later heeft hij, zelf met eede, verzekerd, dit werkje niet te hebben geschreven, maar in La vie de Beausobre geplaatst achter 's mans Remarques historiques, critiques et philologiques sur le Nouveau Testament, komen omtrent dit punt bijzonderheden voor, die zijne verzekering meer dan twijfelachtig maken. Het gevolg der beschuldiging zoo van Jurieu als sommigen door hem opgezette Predikanten was dat Bayle den 2den November 1693 met zijnen post en bezoldiging, tevens de vergunning tot het geven van openbaar en zelfs bijzonder onderwijs te Rotterdam verloor; Bayle besloot zich nu geheel aan den letterarbeid toe te wijden en daarin zijn bestaan te vinden, zooals hij dan ook tot het einde zijns levens gedaan heeft. Hij overleed den 28 December 1706. Om Bayle in zijne juiste waarde te doen kennen weten wij niet beter te doen dan hier het oordeel van den geleerden Jacques Saurin over hem te volgen: ‘Bayle’ zegt hij ‘was een van die menschen, welke de grootste scherpzinnigheid met hun eigen verstand niet kon doen overeenstemmen, en wier tegenstrijdige eigenschappen ons altoos in het onzekere laten, of wij hen in het eene of in het andere uiterste moeten plaatsen. Aan den éénen kant groot wijsgeer; wèl in staat om het ware van het valsche te schiften en den zamenhang te doorzien van een beginsel met zijne uitkomsten en gevolgen; aan de andere zijde groot sofist, die zich ten doel stelt om het ware met het valsche te vermengen, een beginsel te verdraaijen, en de gevolgtrekkingen omver te werpen. Ter eener zijde vol kunde en verlicht, alles gelezen hebbende, wat men zich maar kan herinneren; aan den anderen kant onwetend, of ten minste zich onkundig houdende van de gewoonste dingen; zwarigheden opperende, die honderd maal zijn opgelost, bedenkingen makende, die pas beginnende scholieren zich schamen zouden op te werpen. Aan de ééne zijde de grootste mannen aantastende, een wijd veld voor nieuwe werkzaamheid openende, den lezer voortleidende door ongebaande wegen, en, zoo hij zijne voorgangers niet overwint, ten minste hun eene moeitevolle zegepraal latende; aan den anderen kant zich te vrede houdende met de kleingeestigste menschen, hun zijne loftuitingen kwistig toebrengende, en zijne schriften bezoedelende met woorden, die geen beschaafde mond zou willen uitspreken. Ter ééner zijde vrij, althans in schijn, van hartstogten die met het Evangelie in strijd zijn, kuisch van zeden, ernstig in zijne gesprekken, matig in spijs en drank, streng van levenswijze; aan den | |
[pagina 212]
| |
anderen kant zijn spitsvondig vernuft bestedende aan het bestrijden der goede zeden, het aanranden der eerbaarheid, der kieschheid en van alle christelijke deugden. Aan den eenen kant zich beroepende op de uitspraak der gestrenge regtzinnigheid, geput uit de zuiverste bronnen, zijne bewijsredenen ontleenende van de minst verdachte schrijvers; aan de andere zijde, den weg van dwaalgeesten bewandelende, de bedenkingen van lang vergeten logenpredikers opwarmende, hun nieuwe wapens verschaffende, en in onze eeuw alle de verloopene eeuwen als in eenen bundel verzamelendeGa naar voetnoot(1).’ Zijne zinspreuk was: que sais je? (wat weet ik?) Zijne schriften zijn: Objectiones in libros IV, de Deo, de Anima et de Malo, uitgegeven in den tweeden druk van Poiret Cogitationes rationales de Deo, de Anima et de Malo, Amsterd. 1685. De corporis essentia, opgenomen in eene verzameling van eenige stukken rakende de Philosophie van Descartes. Pensées diverses sur les comètes, welk werk moest dienen als geneesmiddel tegen de bijgeloovige gedachten van vele menschen, dat de kometen voorboden zijn van een naderend ongeval of kwaad. Critique générale de l'Histoire du Calvinisme du Père Maimbourg, Rotterd. 1682, welk werk hij in vijftien dagen voltooide en zoo spoedig uitverkocht was, dat er binnen drie maanden een tweede druk van verscheen. Nouvelles de la République des Lettres, Rotterd. 1684-1687. 36 vol. 12o. Nouvelles Lettres de l'Auteur de la Critique generale de l'Histoire du Calvinisme du Père Maimbourg, Rotterd. 1685. 4 vol. folio, welke uitgave de beste van allen geacht werd, tot aan de elfde en laatste in 1820 uitgegeven door Beuchot, 16 deelen in 8o. Commentaire Philosophique sur les paroles de St. Luc: contraint les d'entrer, Rotterd. 1616. 3 vol. Cabale Chimérique de la chimêre de la cabale de Rotterdam. Dictionnaire Historique et Critique, Rotterd. 1696. 2 vol. fol. tweede druk. Rott. 1702. voorts Amst. 1730, Amst. (eigenlijk Parijs of Trevoux) 1734, Amst. 1740. Additions aux Pensées diverses sur les comètes. Rèponse aux questions d'un Provincial. Entretiens de Maximes et de Themeste, Rotterd, 1736. eerst na zijnen dood in het licht verschenen. Behalve deze werken heeft men, na zijn overlijden, onder zijne papieren nog onderscheidene schriften gevonden, die nimmer door den druk zijn gemeen gemaakt; als: Leçons d'Histoire et de Philosophie. Abrégé des vies des Hommes Illustres de Plutarque. | |
[pagina 213]
| |
Continuation de la critique de l'Histoire du Calvinisme de Monsr. Maimbourg. Dictionnaire Mythologique. Discours sur la vie du Grand Gustave.
Nevens een groot aantal brieven, welke echter meest gedrukt zijn, en eenige niet voltooide Verhandelingen.
Zie van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; Levensb. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. IV. bl. 1-47; Saxe, Onomast. Liter., Pars V, pag. 317 en 313; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Bauer, Levens van gedenkw. Mannen en Vrouwen. D. VII. bl. 18-35; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. III. bl. 342-348, Aant. bl. 150-182; van Kampen, Beknopte Geschied. der Letter. en Wetensch., D. II, bl. 27-32; Biogr. Univers.; De Navorscher, eerste jaarg., bl. 218, 279 en 362; en vooral Mr. H.J. Koenen, Geschied. van de vestiging en den invl. der Fransche vluchtel. in Nederl., bl. 94, 208, 217 en volgende, ook te vinden in het eerste deel der Nieuwe reeks van werken van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leyden. |
|