bevond hij zich met zijne ruiterschaar eenigzins in den rug van het Nederlandsche leger, en zou dit veel afbrenk hebben kunnen doen, indien niet de dappere Ritmeester Marcelis Bax hem te sterk was geweest, en hem geheel had verslagen. Na den slag echter was hij het, die den Staatschen Veldheer belette zijne overwinning door de verovering van Nieuwpoort te voltooijen, van welke stad Barbiano destijds kommandant was. In het volgende jaar Commissaris Generaal der ruiterij geworden, ontzette hij met den Graaf van den Bergh het belegerde 's Hertogenbosch. Bij eene togt naar Roosendaal, in 1602, kommandeerde hij veertien kornetten ruiterij, die te zamen nog geen 600 man sterk waren.
In het volgende jaar werd hij door Keizer Rudolf II oponthoden, om diens oorlogen in Hongarijë te helpen voeren. Die Vorst vertrouwde hem de vesting Kaschau, en droeg hem tevens het bevel in Opper-Hongarijë op, alwaar hij in den heginne ook eenige voordeelen op de Turken behaalde. Maar hij behandelde de Protestanten zeer hard, ontnam hen de kerken en sloeg ze daarenboven in eene geldboete. Naderhand drukte hij den adel, en liet drie, die van oproer beschuldigd waren, doodhongeren. Voornamelijk beschuldigde hij den bekenden Stephanus Botschkay, van wien hij eene groote som gelds eischte, welke hij hem hij weigering door executie afperste. Door deze geweldadige handelingen was hij oorzaak, dat in het jaar 1604 vele voorname Hongaren en geheel Zevenbergen van den Keizer afvielen. Hij zelf werd door Botschkay met groot verlies geslagen, verloor Kaschau, en zou zich in de vesting Zips, na eene hevige belegering, aan zijne vijanden hebben moeten overgeven, ware hij niet door Gregorius Basta ontzet. Hierop begaf hij zich naar Praag tot den Keizer, maar geraakte in oneenigheid met den Veldmaarschalk Rusworm, die hem beschuldigde, dat hij hem hij den Keizer belasterde; om welke rede Rusworm Franciscus van Barbiano, broeder van Jan Jakob en Overste in keizerlijke dienst, doodstak. Barbiano dreef die zaak tegen Rusworm zoo sterk, dat deze deswege ter dood veroordeeld werd; maar alzoo Barbiano wegens den afval der Zevenbergers niet wel bij den Keizer gezien was, en daar men oordeelde dat het, uit hoofde van den haat die de Protestanten hem toedroegen, niet raadzaam was hem weder naar Hongarijë te zenden, verzocht hij ontslag uit 's Keizers dienst, en begaf zich weder naar de Nederlanden, waar de Koning van Spanje hem het gebied over de landen
tusschen de Sambre en de Maas opdroeg. Nu hield hij zich meest te Luik op, trouwde aldaar eene rijke vrouw, en overleed in 1626, zonder kinderen na te laten.
Zie van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luïscius, Algem. Hist. Woordenb.; (Schuller tot Peursum,) Krijgsbevelhebbers bij Nieuwpoort, bl. 97-99; Biogr. Univers.