[Dirk Janssen Banjaart]
BANJAART (Dirk Janssen), waarschijnlijk afkomstig uit het adellijk geslacht Banjaart, een van de drie voornaamste te Hoorn, was een man van moed en ondernemenden aard, die boven het gemeen uitstak en zich tot een hoofd opwierp, om het vermeend wangedrag der Regeringsleden te beteugelen.
Toen er in het jaar 1477 te Hoorn een geweldig oproer ontstond, over het invoeren van eenige nieuwe accijnsen, die het volk wilde afgeschaft hebben, en de Regering geen maatregelen nam om dit te betengelen, drong Banjaart, vergezeld van eenigen uit het gemeen, in het huis van den Schout, Maarten Velaer, brak den stok, waaraan de gevangenen gesloten waren, los, en voerde hen in verzekering naar het stadhuis. Des anderen daags, toen de Schout, die bij het gemeen zeer gehaat was, weder in de stad kwam, snelde het graauw naar zijn huis, doorzocht het van onderen tot boven, maar vond hem tot zijn geluk niet; doch toen ging het aan het plunderen, vernielen en ruoven van al wat er was, waarna men naar meer andere huizen trok, van welke sommigen het zelfde lot ondergingen. De verbittering van velen, zoowel groot als klein, tegen Schout Velaer en diegenen welke hem waren toegedaan, was zoo groot, dat sommigen van de regerende Burgemeesters, in plaats van den moedwil te stuiten, van het stadhuis riepen: ‘dat Burgemeesteren alles, wat door Banjaart en de zijnen was bedreven, ter hunner verantwoording namen.’ Het gemeen, dus den ruimen teugel gevierd, bleef met hollen voortvaren, en gingen alle palen van bescheidenheid te buiten. Diegenen onder de Regeringsleden, welke dezen moedwil reeds in den beginne hadden willen stuiten, waren gevangen gezet, sommigen hadden zelfs reeds zestien dagen in de gevangenis gezucht, en ondergingen dagelijks ondraaglijken hoon en smaad, met bedreiging, dat men hun het leven zou benemen, indien zij niet bewerkten, dat Velaer vrijwillig afstand deed van het schoutambt en hun zijne commissie in handen stelde. De vrienden van den Schout, ziende in welk dringend gevaar hij verkeerde, bewogen hem ten laatsten door bidden en smeken, om afstand te doen van zijnen post, waarna men ten hove wist te bewerken, dat de aanstelling van den
Schout, mits voor die vergunning eene aanzienlijke som aan den Graaf betalende, voortaan door de stad zou geschieden. Als nu Burgemeesteren raadpleegden, wien men dit gewigtig awbt zou opdragen, kwam er, op aanhitsing van Banjaart, eene onbesuisde menigte ten stadhuize Burgemeesters