der Hindoes, en den aard hunner godsdienstige plegtigheden niet kende, nam hij, tijdens zijn verblijf op Ceilon een der geleerdste Braminen bij zich aan huis, ten einde het Sanskrit van hem te leeren en wist echte afschriften van de heilige boeken der Hindoes magtig te worden. Na zijne terugkomst in het Vaderland bezorgde hij eene voor die tijden zeer verdienstelijke
Beschrijving der Oost-Indische kusten Malabar en Coromandel, benevens het eiland Ceilon. Amst. 1672. fol. met pl.
Achter dit werk vindt men niet slechts eene Malabaarsche Spraakkunst, maar ook eene zoogenaamde ontdekking van de afgoderij der Heidenen, waarin men vele hunner fabelen uit de Poerana's, de Ramayana en de Mahbâhârata aantreft, waardoor hij alzoo reeds een vroege, en voor die dagen zeer verdienstelijke, voorganger van Jones, Wilkens, Winter, enz. geweest is.
Zijn Portret treft men voor zijn werk aan.
Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indiën, D. IV. b. bl. 52, 53 en 59; D. V. b. bl. 413; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 76 en 77; Aanh. op het Woordenb. der Kunst. en Wetens. van Nieuwenhuis; Biogr. Univers.; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt. bladz. 873; aangevuld uit familieaanteek.