[Cornelis Bakker]
BAKKER (Cornelis), geboren te Goedereede, den 7den Junij 1771, oefende zich in de teeken- en schilderkunst, onder de leiding van den bekwamen Augustus Christiaan Hauck. Daarna het voornemen opgevat hebbende zich ter voortzetting zijner studiën naar Antwerpen te begeven, werd hij daarvan, zoo door huisselijke, als maatschappelijke aangelegenheden, teruggehouden, en hij zag zich verpligt om zich aan het les geven in de teekenkunst toe te wijden, waartoe hij zich te Rotterdam vestigde, waar hij, door zijne geschiktheid voor het geven van onderrigt, de man werd, aan wien men in een groot aantal aanzienlijke familiën de leiding der kinderen in het kunstvak toevertrouwde. Met ongemeenen ijver was Bakker hierin werkzaam, en verwierf zich de onverdeelde hoogachting van allen, die hem hun vertrouwen schonken.
In het schilderen van miniatuur-portretten muntte hij bijzonder uit. Eenige schilderijen (tableaux de genre), door Bakker vervaardigd, getuigen van den smaak des kunstenaars, en zijn voor dien tijd als hoogstverdienstelijk van kleur en uitvoerigheid te noemen.
Meer dan eene halve eeuw was hij lid van het Teekengenootschap te Rotterdam, en bekleedde aldaar den post van Corrector eene reeks van veertig jaren. Veel heeft die inrigting ook aan hem te danken. Zijn onafgebroken ijver, zijne klimmende belangstelling in genoemd Genootschap deden hem de achting van allen in hooge mate verwerven, en teregt werd hem in 1832 het lidmaatschap van verdiensten aangeboden, als een ondubbelzinnig bewijs van de veelvuldige verpligtingen, die men aan de kunstverdiensten des waardigen mans verschuldigd was.
Toen in 1837 het Genootschap: Arti Sacrum, zich met het Genootschap: Hierdoor tot Hooger, vereenigde, bleef hij, zooveel zijne gezondheid en krachten dit toelieten, getrouw gebruik maken van de vergaderingen van het toen te Rotterdam gevestigde schilderkundig Genootschap, waar hij altijd om zijne welwillendheid en kunstliefde welkom was.
Als mensch was hij van een beminnelijk karakter. Braafheid, welwillendheid, vriendelijkheid, opregtheid en een zekere eigenaardige tact in zijnen omgang, maakten, dat men hem gaarne hoorde; en dat hij, in den volsten zin des woords, de vriend van het groote aantal zijner leerlingen was.