Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Pieter Huizinga Bakker]BAKKER (Pieter Huizinga), geboren te Huizinge, in de provincie Groningen, in 1713, was koopman te Amsterdam, waar hij in 1801 overleed. Hij had eene uitmuntende opvoeding genoten, waardoor hij zich vroegtijdig met goed gevolg op de dichtkunst toelegde. Vooral muntte hij in ernstige stukken en de beschrijvende poëzij uit. In 1741 gaf hij een dichtstuk uit op de overstrooming, welke in dat en het vorige jaar had plaats gehad; en in 1761 verscheen er van hem eene vertaling van het uitmuntende fraaije Latijnsche dichtstuk van Ernst Willem Hight op de Lente, welke laatste een wezenlijk meesterstuk in zijne soort is; het is een voorbeeld tot navolging voor ieder die goed vertalen | |
[pagina 61]
| |
wil; al de liefelijkheid en sierlijkheid van het oorspronkelijke zijn in deze schoone vertaling bewaard gebleven. In meer gevorderde leeftijd, in 1773, verrijkte hij de Nederlandsche letterkunde met het eerste deel zijner gedichten, waarin zijne Bespiegeling der Vaderlandsche stroomen als een kunstjuweel uitmunt. In weêrwil van het gunstig onthaal, dat dien bundel te beurt viel, zond Huizinga Bakker eerst negen jaren later eenen tweeden in de wereld, waaruit vooral eervolle melding verdienen, zijn deftig dichtstuk, getiteld: Amsterdam, zijne keurige Schets van het Geschapene, en zijne geestige Hekeldichten: Hippus, de Kerk-pedant; aan den Hollandschen Scriblerus, en de Bruiloftspoëzij verdedigd. In het derde en laatste deel zijner Poëzij, dat in 1790 verscheen, dus in 's mans zeven en zestigste levensjaar, bevat het dichtstuk op des Heeren van Winters, lustplaats Voorland, in de Diemermeer, eenen rijkdom van natuurlijke schoonheden, die altijd treffen, terwijl onderscheidene keurige vertalingen, en daaronder ook eene van het achtste boek van Miltons Paradise lost, en eene vrije navolging van den scherphekelenden Idolenchus van J. Geesteranus, hare plaatsen in dezen bundel overwaardig zijn. Behalve deze bundels bestaan er nog van hem onderscheidene losse dichtstukken met en zonder zijnen naam, en zelfs nog, die door hem vervaardigd zijn in den laatsten tijd zijns levens, toen hij reeds geweldige aanvallen van beroerte geleden had: onder andere eene Troostzang aan de weduwe van den verdienstelijken, en zoo vroegtijdig gestorven, Hoogleeraar aan de Utrechtsche Hoogeschool, Steven Jan van Geuns. ‘Ofschoon Huizinga Bakker niet behoorde tot die dichters, welke door eene stoute vlugt, edele hoogdravendheid of vindingskracht zich verheffen, toont hij echter overal keurigheid, vernuft en schildering. Hij heeft grooten rijkdom van welgepaste woorden, aardige vinding, goede gedachten en geestige wendingen. Alles heeft bij hem iets van de eenvoudige en stevige dichtwijze van vroegere dagenGa naar voetnoot(1).’ Men heeft mede van hem het Leven van zijnen vriend, den historieschrijver Wagenaar, met wiens zuster Huizinga Bakker gehuwd was, en treft dit aan voor de brieven van Wagenaar, welke door Huizinga Bakker zijn in het licht gezonden, onder den titel van: Het Leven van Jan Wagenaar, benevens eenige brieven van en aan denzelven, Amst. 1776, 8o. Dat Leven en de voortreffelijke Beschouwing van den ouden gebrekkelyken en sedert verbeterden trant onzer Nederduitsche Verzen, te vinden in het vijfde | |
[pagina 62]
| |
deel der Werken van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, kenmerken Huizinga Bakker ook als een zeer verdienstelijk Prozaschrijver.
Zie, behalve het boven aangehaalde werk, Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters; Biogr. Nation; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II, bl. 115 en 116; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. IV, St. II, bl. 305-307; Biogr. Univers. |
|