[Wolfert Bacherus]
BACHERUS (Wolfert), een der klerken van den Raadpensionaris Johan de Witt, welke hem vergezelde, toen hij naar de gevangenpoort ging, om, zoo als hij dacht, zijn broeder Cornelis van daar te halen. Na een weinig op de poort vertoefd te hebben, werd Bacherus door de Witt gezonden om een afschrift van de sententie tegen den Ruwaart te halen. Deze met een ontsteld gelaat en wankelenden gang, ter poorte uitgetreden, was slechts weinige huizen voortgegaan, toen hem het volk achterna zette, men had het wijs gemaakt, ‘dat een klerk van den verrader de Witt, die alle zijne geheimen wist, uit de gevangenis gekomen was.’ Onderscheidene wilden den zoogenaamden schelm te lijve, doch Bacherus verhaastte zijnen tred niet, waardoor het graauw hem voorbij liep zonder hem te ontdekken, maar eer hij met de sententie terug kwam, was de menigte voor de poort reeds zoo sterk aangegroeid, dat het niet mogelijk was er door te komen. Welke lotgevallen hij verder gehad heeft vindt men niet vermeld.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., Dl. XIV, bl. 159, 162 en 163; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.