[Rintje van Aytta]
AYTTA (Rintje van), broeder van den voorgaande, geboren 3 Julij 1509, moest reeds als zesjarig kind de treurige gevolgen der onlusten beproeven, welke te dier tijd Friesland teisterden; den 28 Januarij 1515 toch zag zijne moeder zich gedrongen om, wilde zij het leven behouden, met hem en zijnen jongeren broeder en jeugdiger zuster naar Leeuwarden te vlugten, aangezien Jancko Douwema en zijne medestanders de vaderlijke stins Barrahuis overvielen. Hij werd in 1552 Grietman van Oost-Dongeradeel, en toen hij zijne benoeming ontvangen had, stonden de ingezetenen der grietenij hem bij eene akte van 27 Januarij van dat zelfde jaar toe het ambt aan te nemen, doch onder voorwaarde, dat hij er voor waken zou, dat de oude privilegiën, regten en voorregten nageleefd werden, en dat hij niet te Dockum, maar, volgens oud gebruik, in de grietenij zou wonen en de geregtszittingen op de de gebruikelijke plaatsen houden. Toen hem nu eenige jaren later een request van Burgemeesters van Dockum, werd in handen gesteld, waarbij zij verzochten dat den Grietmannen van Oost- en West-Dongeradeel mogt gelast worden om hunne regtzittingen in die stad te houden, beriep hij zich op bovengemelde akte, en verwees de inleveraars van het request naar de ingezetenen zijner grietenij, die daarover alleen konden beslissen. Als getrouw aanhanger van Keizer Karel V en Koning Filips II, zag hij met smart, dat hunne zaken hier te lande dagelijks achteruit gingen, en bood, zoo veel hem doenlijk was, hunne medestanders moedig wederstand. Eindelijk overviel hem eene ziekte, waaronder hij in April 1570 bezweek. Bij zijne beide echtgenooten Ida Hettema en Johanna Rommarts had hij geene kinderen, maar buiten echt had hij eenen zoon, Johannes Rintzius genaamd, die naderhand geestelijke werd.
Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietman., bl. 78 en 80.