Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 396]
| |
naderhand in het jaar 1741 te Delft en eindelijk in het jaar 1745 te Amsterdam, alwaar hij in 1763 overleed, na in onderscheidene werken doorstralende blijken van zijne geleerdheid en oordeelkunde te hebben gegeven. Reeds vroeg maakte hij zich in de geleerde wereld bekend door zijne Dissertatio inauguralis de milliario aureo ad legem 54 ff. de verb. signific. Traject. ad Rhen. 1728. 4o, welke waardig gekeurd werd om te worden opgenomen in Ger. Oelrichsi Thesaurum Dissertationum selectissimarum, Bremae et Lips. 1769. Nog meer roem behaalde hij door de uitgave van Dionysii Catonis Disticha de Moribus, cum notis variorum, Boxhornii dissertatione, et Henr. Cannegieteri rescriptis Boxhornio, Traj. ad Rhen. 1735, 8o. welke ongeveer twintig jaren later in 1754 te Amsterdam herdrukt werd met twee verhandelingen van Withoff over den schrijver en de ware lezing der Disticha. Bovendien heeft men van hem eenige Academische verhandelingen als: Pro latina eruditorum lingua, Gouda 1737. 4o. De Graeca Latini sermonis origine, Grajaque eruditorum Romanorum lingua Delfis 1741. 4o. De Mercurio, Facundiae ac Mercaturae praeside. Amstel. 1746. 4o. Zijne aanmerkingen en verbeteringen op den Pseudo Hegesippus zijn in handschrift achtergebleven in handen van zijnen neef Hendrik Jan Arntzenius. Arntzenius liet bij zijne echtgenoot Adriana Petronella Monck, drie zonen na, onder welke de hier volgende Pieter Nicolaas Arntzenius. Zie Saxe, Onom. liter. Pars VI. p. 522; Chalmot Biogr. Woordenb.; Biographie Nationale; van Kampen Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch. D. II. bl. 263; Biogr. Universelle; Bouman Geschied. der Geld. Hooges. D. II. bl. 134 noot. |
|