Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 1
(1852)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Diederik Jouannes Agathus Arntzenius]ARNTZENIUS (Diederik Jouannes Agathus), geboren te Haarlem den 17 October 1806, was de zoon van den hier na te melden vaderlandschen dichter Robert Hendrik Arntzenius en Anna Elizabeth Tideman. Door eenen gelukkigen aanleg voor eene wetenschappelijke loopbaan, reeds in jeugdigen leeftijd geschikt, koos hij, na de vroege dood zijns vaders, de studie der geneeskunde. Hij beoefende die te Utrecht tot in 1828, toen hij tot Med. Doctor werd bevorderd na het schrijven van eene verhandeling over den ZelfmoordGa naar voetnoot(1), waarop in 1835 een tweede gedeelte volgde, met welke deze arbeid voltooid het licht zag. Gedurende zijnen studietijd werd in het jaar 1826 door de Hoogeschool te Utrecht eene prijsvraag over de oorzaken der Breuken | |
[pagina 389]
| |
uitgeschreven. Arntzenius zond daarop eene Verhandeling inGa naar voetnoot(1) voor welke hem het eermetaal werd toegewezen en die in de Annales Acad. Rheno-Traj. is opgenomen. Tot in 1830 oefende hij de geneeskundige praktijk te Amsterdam uit, doch toen nam hij op de roepstem des vaderlands de wapens op en trad als eenvoudig schutter in dienst; spoedig echter uitgenoodigd om de geneeskundige dienst bij het bataillon Noordhollandsche Schutterij, onder welks vaan hij zich bevond, op zich te nemen, en den rang van Eersten Officier van Gezondheid bekomen hebbende, was hij in die betrekking met ijver en voldoening werkzaam, en ontving in 1831, toen de cholera-epidemie ook ons vaderland bedreigde, den vereerenden last, om deze ziekte, in vereeniging met den Hoogleeraar Hendriksz, uit Groningen, en den Officier van Gezondheid Beckers, toen te Utrecht, in Hamburg en Berlijn te gaan waarnemen en ter voorlichting zijner kunstgenooten, zijne bevinding bekend te maken. Het rapport over de Aziatische cholera, door deze Commissie uitgebragt, in 1832 te 's Gravenhage uitgegeven, was de vrucht van dat onderzoek. Spoedig kwam er gelegenheid om zijne verkregene ervaring toe te passen. Gedurende de epidemie der cholera te Amsterdam, was hij in de hospitalen, voor de lijders aan deze ziekte opgerigt, werkzaam, en beijverde zich zijnen landgenooten verder voor te lichten, door de uitgave van zijne Bijdragen tot de kennis en de behandeling van den Aziatischen Braakloop in Nederland, Amst. 1832, en van eenige kleinere stukjes. In 1834 tot zijnen burgerlijken werkkring teruggekeerd, vatte hij zijne praktijk te Amsterdam weder op. Met een onmiskenbaar praktisch talent begaafd, genoot hij het vertrouwen van een aanzienlijk gedeelte zijner medeburgers, terwijl hij onafgebroken zijne studie voortzette. Krachtig van ligchaam en helder van geest, wist hij met zijne tijd te woekeren, en ook buiten den kring zijner eigenlijke roeping op velerlei wijze nuttig te zijn. Nog eenmaal zag een belangrijke letterarbeid van Arntzenius het licht, de verhandeling namelijk Over de organische gebreken van de Urethra, door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen in 1839 bekroond en in 1840 uitgegeven. De volledige en oordeelkundige wijze, waarop dit gewigtig onderwerp door hem was behandeld, werd algemeen door bevoegde beoordeelaars erkend. Zijne warme belangstelling in zijnen stand en zijn ijver, om tot diens verheffing en veredeling mede te werken, deden hem eindelijk in de laatste jaren, toen de zoo noodzakelijke veranderingen in de wetgeving op de uitoefening der geneeskunde ter sprake kwamen, volgaarne deelnemen aan den arbeid zijner vrienden en kunstgenooten over deze aangelegenheid. Hiervan getuigen de stukken | |
[pagina 390]
| |
van zijne hand in de Bijdragen tot Geneeskundige Staatsregeling. Amsterdam 1842-1845. Reeds in 1847 ondermijnde eene ziekte van eenige maanden, door hem zelven aan een verborgen lijden der longen toegeschreven, zijne gezondheid en maakte hem ernstig bezorgd voor zijn leven. Schijnbaar hersteld, hervatte hij, na eene kuur te Ems en een verblijf op het land van eenige weken, zijne werkzaamheden, doch eindelijk bezweek hij na eene ziekte van weinige dagen, den 28 Augustus 1848. Zie Dr. L. Ali Cohen, Nieuw Stat. Geneesk. Jaarb. voor 1849-1850, bl. 194-196. |
|